In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. De man, appellant, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 januari 2014 aangevochten, waarin werd bepaald dat hij € 150,- per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn dochter, geboren in 2008. De man heeft verzocht deze beschikking te vernietigen en de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel dit verzoek ongegrond te verklaren. De vrouw heeft op haar beurt verzocht het hoger beroep van de man af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
De mondelinge behandeling vond plaats op 28 oktober 2014, waarbij beide partijen werden gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder eerdere beschikkingen en draagkrachtberekeningen. De man heeft aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage te voldoen, met een bruto salaris van € 1.237,95 per maand en bijkomende schulden. De vrouw heeft deze stellingen gemotiveerd bestreden.
Het hof heeft vastgesteld dat er een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, aangezien de man is gaan samenwonen met een nieuwe partner met eigen inkomsten. Na beoordeling van de financiële situatie van de man, heeft het hof geconcludeerd dat zijn draagkracht € 25,- per maand bedraagt. De eerdere beschikking is vernietigd en de man is verplicht gesteld om € 25,- per maand te betalen, met ingang van 17 januari 2014. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de relatie tussen partijen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.