ECLI:NL:GHSHE:2014:5122

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
F 200.148.134_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking bewindvoerder over rechthebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de bewindvoerder, Bewindvoerderskantoor Kroezen B.V., tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 januari 2014. De rechtbank had geoordeeld dat de bewindvoerder tekort was geschoten in zijn taak en had hem veroordeeld tot schadevergoeding aan de rechthebbende, die een bedrag van € 709,59 betrof. De bewindvoerder heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en de verzoeken van de rechthebbende af te wijzen. De rechthebbende heeft op zijn beurt verzocht om de bewindvoerder niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep en de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2014 zijn beide partijen gehoord, waarbij de bewindvoerder werd bijgestaan door mr. E.E. Frenken en de rechthebbende door mr. Z.J. Koedam. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en diverse V6-formulieren.

Het hof heeft beoordeeld of de bewindvoerder in zijn zorgplicht tekort is geschoten. Het hof concludeert dat de bewindvoerder onvoldoende heeft gereageerd op de communicatie van het deurwaarderskantoor en niet adequaat heeft gehandeld in de aflossing van de schuld van de rechthebbende aan het CJIB. De bewindvoerder heeft nagelaten een budgetplan op te stellen en heeft geen stappen ondernomen om een betalingsregeling te treffen, wat heeft geleid tot verdere executiemaatregelen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten van de rechthebbende in hoger beroep, vastgesteld op € 143,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 december 2014
Zaaknummer: F 200.148.134/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2477824-120
in de zaak in hoger beroep van:
Bewindvoerderskantoor Kroezen B.V.,
kantoorhoudende te
[kantoorplaats],
appellante,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. E.E. Frenken,
tegen
[de rechthebbende],
wonende te
[woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. Z.J. Koedam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 april 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de rechthebbende af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 12 juni 2014, heeft de rechthebbende verzocht, bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bewindvoerder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans dit beroep als ongegrond en onbewezen af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van beide instanties.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Frenken;
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Koedam.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 januari 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de bewindvoerder d.d. 15 oktober 2014;
  • het V6-formulier met één bijlage van de advocaat van de rechthebbende d.d. 20 oktober 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 22 november 2005 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, een bewind ingesteld over alle goederen die aan de rechthebbende toebehoren of zullen gaan toebehoren.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant, gelet op het bepaalde in de artikelen 1:444 jo. 1:445 lid 4 jo. 1:362 en 1:448 van het Burgerlijk Wetboek (BW):
vastgesteld dat de bewindvoerder in haar taak als bewindvoerder tekort is geschoten en de schade die het vermogen van de rechthebbende daardoor tijdens de bewindvoering heeft geleden vastgesteld op een totaalbedrag van € 709,59;
de bewindvoerder veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting dit bedrag aan de rechthebbende te voldoen;
bepaald dat de bewindvoerder jaarlijks naast de rekening en verantwoording aan de kantonrechter verslag doet van de intensievere begeleiding van de rechthebbende naar zelfstandigheid;
het meer of anders verzochte afgewezen.
3.3.
De bewindvoerder kan zich met deze beslissing – naar het hof begrijpt – voor zover het de beslissingen onder 1 en 2 betreft, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De bewindvoerder heeft in haar beroepschrift, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De bewindvoerder betwist dat zij in haar taken als bewindvoerder tekort is geschoten.
De rechthebbende heeft een schuld aan het CJIB die is ontstaan doordat de rechthebbende op 4 februari 2008 is veroordeeld tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel van € 2.869,46. De bewindvoerder heeft de verstandige keuze gemaakt om op de CJIB-schuld niet met een hoger bedrag dan € 75,- per maand af te lossen. De maandelijkse inkomsten van de rechthebbende waren immers regelmatig onvoldoende om de (vaste) lasten te kunnen voldoen. Hierdoor diende de rechthebbende regelmatig te worden gekort op zijn leefgeld. Er was wel sprake van een reserve, maar die heeft de bewindvoerder niet aangesproken, omdat hiervan onverwachte uitgaven dienden te worden voldaan, temeer nu de uitbetaling van de Wajong-uitkering van de rechthebbende van de maanden augustus en september 2013 op enig moment is uitgesteld, vanwege het feit dat de rechthebbende niet was verschenen bij een afspraak met de arbeidsdeskundige. In die periode is de reserve dan ook geheel opgegaan. Na de mondelinge behandeling in eerste aanleg zijn voorts diverse nota’s binnengekomen wegens verkeersovertredingen ad in totaal € 492,50.
De kantonrechter heeft volgens de bewindvoerder ten onrechte overwogen zij in juni 2013 niet meer adequaat schriftelijk heeft gereageerd op het bankbeslag dat door [het deurwaarderskantoor] Gerechtsdeurwaarders (hierna: het deurwaarderskantoor) was gelegd ter aflossing van de CJIB-schuld. Bovendien heeft het vermeende nalaten van de bewindvoerder niet tot enige schade geleid, nu de kosten van het beslag en de exploten en de bankkosten, reeds waren gemaakt. Het betreft de door de rechthebbende genoemde bedragen van € 145,34, € 30,52 en € 104,69 die blijkens de stukken reeds in 2011 zijn ontstaan. De bewindvoerder verwijst naar het exploot van 26 januari 2011.
Als er al schade zou zijn dan kan die schade nooit meer bedragen dan € 429,04 zoals berekend onder nr. 35 van het beroepschrift.
3.5.
De rechthebbende heeft in zijn verweerschrift, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De rechthebbende is van mening dat de bewindvoerder niet adequaat heeft gereageerd op de brief van het deurwaarderskantoor d.d. 29 mei 2013, waarin deze verklaart niet langer te kunnen instemmen met het aflossingsbedrag van € 75,- per maand. De bewindvoerder heeft bij brief d.d. 3 juni 2013 gereageerd, maar zij heeft daarbij geen budgetplan verstrekt of anderszins inzage gegeven in de maandelijkse lasten van de rechthebbende. Toen het deurwaarderskantoor niet akkoord ging met het voorgestelde aflossingsbedrag ad € 75,- per maand, had het op de weg van de bewindvoerder gelegen om het nog resterende bedrag van de hoofdsom te betalen of alsnog een regeling te treffen. Dit heeft zij nagelaten. Voorts heeft de bewindvoerder geen poging gedaan de schuld bij de gemeente te herfinancieren om zo het oplopen van de rente te voorkomen.
Het deurwaarderskantoor heeft volgens de rechthebbende het vermoeden gehad dat met het bedrag op de beheerrekening, waar het vakantiegeld van de rechthebbende recent op was gestort, de resterende schuld ineens kon worden afgelost. Dit vermoeden is bevestigd.
Door een schuld, die volledig afgelost kon worden, onbetaald te laten en daarvoor geen afdoende regeling te treffen, heeft de bewindvoerder het beslag over de rechthebbende afgeroepen en heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat de bewindvoerder de financiële gevolgen daarvan niet voor rekening van de rechthebbende mocht laten.
Uit het budgetplan, dat is aangepast aan de hand van de handmatige correcties door de bewindvoerder, maakt de rechthebbende op dat maandelijks een bedrag van € 53,23 zou moeten resteren.
Door het beslag konden andere lasten door de bewindvoerder niet worden voldaan, als gevolg waarvan (onder meer) de internetaansluiting van de rechthebbende werd afsloten. Desondanks heeft de bewindvoerder een oproep van het UWV per e-mail naar de rechthebbende doorgestuurd. Hierdoor, en later doordat de bewindvoerder haar taken niet goed had overgedragen tijdens de vakantieperiode, heeft de rechthebbende een belangrijke afspraak met de arbeidsdeskundige gemist.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
De persoonlijke aansprakelijkheid van een ingevolge titel 19 van boek 1 BW aangestelde bewindvoerder dient te worden getoetst aan artikel 1:444 jo. artikel 1:445 lid 5 jo. artikel 1:362 BW.
Ingevolge voormeld artikel 1:444 BW is een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij die tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
Er kan daarbij uitsluitend sprake zijn van vergoeding van schade als vastgesteld kan worden dat de bewindvoerder zich niet als een goed bewindvoerder heeft gedragen en dat daaruit schade voortvloeit.
Daarbij heeft te gelden dat de bewindvoerder in algemene zin die zorgvuldigheid en gedragingen in het bewind in acht behoort te nemen die van een goed bewindvoerder mogen worden verwacht.
3.6.2.
Het hof stelt voorop dat voor de beoordeling van het handelen van de bewindvoerder met betrekking tot de aflossing van de schuld aan het CJIB, niet relevant is dat aan de rechthebbende die schadevergoedingsmaatregel is opgelegd als gevolg van zijn eigen handelen. Voorts is niet relevant wie verantwoordelijk is voor het niet verschijnen van de rechthebbende bij een afspraak met de arbeidsdeskundige (waardoor de betaling van zijn Wajong-uitkering is opgeschort).
Het hof gaat dan ook voorbij aan hetgeen in dat kader is aangevoerd.
3.6.3.
Het hof stelt vast dat de schuld van de rechthebbende aan het CJIB van op dat moment € 2.869.46, blijkens het stempel op de aanschrijving van het CJIB d.d. 6 juni 2010 in ieder geval reeds op 21 juli 2010 bekend was bij de bewindvoerder.
Het CJIB heeft het op enig moment noodzakelijk geacht een deurwaarderskantoor in te schakelen voor de executie van die, inmiddels in verband met bijkomende kosten tot € 3.435,25 opgelopen vordering. Het deurwaarderskantoor heeft op 23 december 2010 een dwangbevel uitgegeven tot betaling van de hoofdsom, vermeerderd met (invorderings)kosten.
Uit niets blijkt dat de bewindvoerder in de maanden tussen juli 2010 en december 2010 stappen heeft genomen om tot een betalingsregeling met het CJIB te komen. De rechthebbende heeft voor het eerst in hoger beroep verzocht ook deze ‘schade’ voor rekening van de bewindvoerder te brengen. De rechthebbende heeft evenwel geen incidenteel appel ingesteld. Het hof laat deze vermeerdering van het verzoek van de rechthebbende derhalve buiten beschouwing.
3.6.4.
Ten aanzien van de in 2013 ontstane kosten in verband met de executie van de schuld aan het CJIB overweegt het hof als volgt.
De bewindvoerder heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat structureel sprake is (geweest) van een maandelijks tekort aan inkomsten om de vaste lasten van de rechthebbende te voldoen, temeer nu de rechthebbende dit gemotiveerd heeft betwist. Het had naar het oordeel van het hof, zoals de rechthebbende terecht heeft aangevoerd, op de weg van de bewindvoerder gelegen om een geactualiseerd budgetplan op te stellen en aan het hof te doen toekomen. Het overgelegde budgetplan dateert van 1 mei 2013.
Bovendien zou een maandelijks tekort aan inkomsten de bewindvoerder niet ontslaan van haar verplichting om zorgvuldig en voortvarend te reageren op een bericht als dat van het deurwaarderskantoor van 29 mei 2013, ten einde verdere executiemaatregelen van dat deurwaarderskantoor te voorkomen. Door niets te ondernemen nadat het deurwaarderskantoor bekend had gemaakt niet met een aflossing van € 75,- per maand akkoord te gaan, heeft de bewindvoerder een onverantwoord risico genomen dat beslag zou worden gelegd op de middelen van de rechthebbende, welk risico zich heeft gerealiseerd.
Voorts ziet het hof niet in waarom de reserves van de rechthebbende, die kennelijk wel konden worden opgebouwd ondanks het door de bewindvoerder gestelde vermeende structurele maandelijkse tekort, niet zijn aangewend om de resterende schuld ineens te voldoen. De stelling dat de keuze om de reserves niet aan te wenden gerechtvaardigd was omdat ten behoeve van de rechthebbende regelmatig (substantiële) incidentele uitgaven diende te worden gedaan heeft de bewindvoerder onvoldoende, althans niet met concrete bedragen onderbouwd. Voor zover de bewindvoerder zich daarbij beroept op de na de mondelinge behandeling bij de kantonrechter door de rechthebbende aan de bewindvoerder opgestuurde CJIB boetes, overweegt het hof dat deze boetes niet betreffende de periode tot het moment van beslaglegging, 25 juni 2013, doch de maanden november en december 2013 en is het hof van oordeel dat de rechthebbende daar ter zitting een voldoende verklaring voor heeft gegeven.
3.7.
Op grond van al het voorgaande is het hof, evenals de kantonrechter, van oordeel dat de bewindvoerder in de zorg van een goed bewindvoerder tekort is geschoten en dat de hieruit voortvloeiende schade niet voor rekening van de rechthebbende dient te komen.
3.8.
De door de rechthebbende gestelde schade blijkt uit de stukken en bedraagt:
  • € 145,34, € 30,52 en € 104,69 aan invorderings- en executiekosten, alsmede € 78,59 en € 194,54 aan explootkosten (zie het exploot van het deurwaarderskantoor van 25 juni 2013);
  • € 100,- aan in rekening gebrachte beslagkosten en kosten van het afleggen van een derden-verklaring en € 55,91 aan kosten als gevolg van de huurachterstand (deze kosten zijn door de bewindvoerder niet betwist),
derhalve een bedrag van € 709,59 in totaal.
3.9.
De kantonrechter heeft het verzoek van de rechthebbende derhalve terecht toegewezen. De beschikking waarvan beroep, dient derhalve – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.10.
De rechthebbende heeft verzocht de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
De bewindvoerder heeft verzocht dit verzoek af te wijzen, nu daartoe geen aanleiding bestaat.
3.11.
Het hof ziet geen aanleiding om de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg. In die procedure heeft de kantonrechter enkele verzoeken van de bewindvoerder en de rechthebbende wel en enkele verzoeken niet toegewezen. Het verzoek van de rechthebbende om de bewindvoerder te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te benoemen is bijvoorbeeld afgewezen. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter de proceskosten in eerste aanleg terecht heeft gecompenseerd.
3.12.
Het hof ziet evenwel voldoende aanleiding om de bewindvoerder, als in het ongelijk gestelde professionele partij, te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
Het hof stelt die kosten vast op € 143,-, zijnde de door de rechthebbende betaalde eigen bijdrage.
De rechthebbende is voor deze procedure een toevoeging verleend door de Raad voor de Rechtsbijstand en is in dezen geen griffierecht verschuldigd.
Overige kosten zijn het hof niet gebleken.
3.13.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 januari 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt de bewindvoerder in de door de rechthebbende gemaakte kosten in de procedure in hoger beroep, die het hof begroot op € 143,-;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en S.W.E. Rutten en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2014.