ECLI:NL:GHSHE:2014:51

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2014
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
HV200.123.231_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep bij niet overleggen processtukken eerste aanleg

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de ontvankelijkheid van de man in hoger beroep. De man had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Breda aangevochten, maar had verzuimd om de benodigde processtukken uit de eerste aanleg over te leggen, ondanks herhaalde verzoeken van het hof om dit te doen. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 december 2013, waarbij de man niet ter zitting verscheen. De vrouw had op 17 december 2013 haar incidenteel appel ingetrokken. Het hof overwoog dat de man, in strijd met artikel 34 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet de vereiste stukken had ingediend, wat essentieel is voor een goede rechtspleging. Het hof stelde vast dat de man driemaal de gelegenheid had gekregen om het verzuim te herstellen, maar dit niet had gedaan. Hierdoor was het hof niet in staat om zich adequaat voor te bereiden op de zaak. Het hof concludeerde dat de schending van de goede procesorde zodanig was dat niet-ontvankelijkheid van de man in het principaal beroep gerechtvaardigd was. De beslissing van het hof was dat het verzoek in het incidenteel appel werd afgewezen en dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn principaal beroep. Deze uitspraak werd gedaan op 16 januari 2014 door de rechters P.C.G. Brants, C.D.M. Lamers en E.L. Schaafsma-Beversluis.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 januari 2014
Zaaknummer: HV 200.123.231/01
Zaaknummer eerste aanleg: 213379 FA RK 09-5605
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M.H.B. Stoffels.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 11 december 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 maart 2013, heeft de man verzocht zoals in het beroepschrift is weergegeven.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 1 mei 2013, heeft de vrouw verzocht zoals in het verweerschrift is weergegeven. Tevens heeft de vrouw hierbij incidenteel appel ingesteld en verzocht zoals in het incidenteel appel is weergegeven.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 24 mei 2013, heeft de man verzocht zoals in het verweerschrift in incidenteel appel is weergegeven.
2.4.
De mondelinge behandeling ten aanzien van de ontvankelijkheid heeft plaatsgevonden op 3 december 2013. Bij die gelegenheid is gehoord:
- mr. P.F.M. Gulickx, namens zijn kantoorgenote mr. Segeren-Krijnen, namens de man.
2.4.1.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Bij V-formulier, ingekomen ter griffie op 17 december 2013, heeft de vrouw het incidenteel appel ingetrokken.

3.De beoordeling

In principaal en incidenteel appel
3.1.
Ter zitting voert mr. Gulickx namens de man - kort samengevat - het volgende aan. Het procesdossier eerste aanleg is niet voorhanden. De voor de man in eerste aanleg optredende advocaat wil het procesdossier pas afgeven, zodra de man de nog openstaande rekening heeft voldaan. Er is nog geprobeerd om het procesdossier bij de advocaat van de vrouw op te vragen, maar die wilde er een vergoeding voor, welke de man niet kan betalen.
3.2.1.
Het hof overweegt het volgende.
3.2.2.
Het hof maakt uit voormeld V-formulier, ingekomen ter griffie op 17 december 2013, op dat de grief in incidenteel appel door de vrouw niet langer wordt gehandhaafd. Dit brengt mee dat het verzoek in incidenteel appel dient te worden afgewezen.
3.2.3.
Ingevolge artikel 34 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is appellant verplicht aan de rechter in hoger beroep een authentiek afschrift van de bestreden beschikking te overleggen, alsmede afschriften van de overige op de procedure betrekking hebbende stukken. Dit voorschrift strekt er toe zeker te stellen dat de rechter zich adequaat op een mondelinge behandeling kan voorbereiden.
3.2.4.
Ingevolge artikel 1.2.6. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (hierna: het procesreglement) worden bij het beroepschrift onder meer alle stukken uit de eerste aanleg gevoegd. De eisen van een behoorlijke rechtspleging vergen dat in geval van verzuim, aan in dit geval appellant, een herstelmogelijkheid wordt geboden. Indien herstel van het verzuim dan nog steeds achterwege blijft, wordt de zaak geplaatst op een zitting ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep.
3.2.5.
Het hof stelt vast dat de man de stukken uit de eerste aanleg, behoudens de bestreden beschikking, niet heeft overgelegd.
3.2.6.
Niet-ontvankelijkheid is naar het oordeel van het hof een vergaande sanctie waarmee terughoudend dient te worden omgegaan, zeker in het geval dat bij het niet voldoen aan gestelde voorwaarden niet in een wettelijke sanctie is voorzien (HR 25 januari 2002, NJ 2002, 119 en HR 14 januari 2005, NJ 2005, 481).
3.2.7.
Het vorenstaande op het onderhavige geval toepassende overweegt het hof dat appellant tot driemaal toe in de gelegenheid is gesteld alsnog de stukken uit eerste aanleg te overleggen en daarmee het verzuim te herstellen. Desondanks is herstel van het verzuim achterwege gebleven. Het hof is van oordeel dat sprake is van een zodanige schending van de goede procesorde dat niet-ontvankelijkheid gerechtvaardigd is, nu appellant ook na herhaalde verzoeken daartoe heeft nagelaten de stukken uit eerste aanleg te overleggen en deze evenmin ter zitting heeft overgelegd en het hof daardoor niet in de gelegenheid is gesteld zich adequaat op de zaak voor te bereiden. Het namens de man ter zitting aangevoerde leidt niet tot een ander oordeel, nu dit onvoldoende is om het verzuim te rechtvaardigen.
3.3.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
wijst af het verzoek in incidenteel appel tegen voormelde beschikking;
verklaart de man niet-ontvankelijk in het principaal beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, C.D.M. Lamers en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2014.