3.2.In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. Op 18 juli 2008 hebben [appellante] en projectontwikkelaar [V.O.F.] , daarbij vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger V.O.F. 1] (hierna: [vertegenwoordiger V.O.F. 1] ), een koopovereenkomst gesloten (prod. 1 CvA/CvE). Op grond van deze overeenkomst heeft [appellante] voor een koopprijs van € 423.000,00 een gedeelte van het aan haar toebehorende perceel met opstallen aan de [straatnaam][huisnummer 1] te [woonplaats] (hierna: het perceel) aan [V.O.F.] verkocht. [V.O.F.] is voornemens op dit perceel woningen te realiseren/bouwen. Het perceel van [appellante] heeft een agrarische bestemming en voor de bouw van woningen is een bestemmingswijziging naar woningbouw nodig.
b. In de koopovereenkomst, die is ondertekend door [appellante] en door [vertegenwoordiger V.O.F. 1] en [vertegenwoordiger V.O.F. 2] namens [V.O.F.] , staat dat bij de levering door [V.O.F.] een bedrag van € 94.000,00 zal worden betaald en dat het restant ad € 329.000,00 uiterlijk 1 juli 2012 zal worden voldaan of zo veel eerder als bij bestemmingswijziging naar woningbouw. De koopovereenkomst vermeldt voorts:
“Indien 1 juli 2012 wel/geen bestemmingswijziging heeft plaatsgevonden;A. Koper verkoopt aan verkoper ( [appellante] ) voor € 94.000,00, alle kosten voor levering zijn voor [V.O.F.]B. Koper en verkoper treden uiterlijk 1 maand voor 1-7-2012 in overleg met elkaar indien er geen zicht is op bestemmingswijziging, dan wel dat er een redelijk zicht is op bestemmingswijziging na 1-7-2012, om eventuele nadere afspraken te maken.C. Koper betaalt restant koopsom € 329.000,-- uiterlijk 1-7-2012 bij bestemmingswijziging naar woningbouw.”Verder vermeldt de overeenkomst dat [appellante] het perceelsgedeelte tot 1 juli 2012 niettegenstaande de levering aan [V.O.F.] om niet kan gebruiken en dat alle kosten voor bestemmingswijziging, inclusief planschadevergoedingen, voor rekening van koper zijn.
c. Op 15 oktober 2008 is voornoemd perceelsgedeelte aan [V.O.F.] , althans aan haar vennoten, ieder voor een deel, geleverd. De akte van levering (prod. 1 inl. dagv.) vermeldt dat van de koopprijs een bedrag van € 94.000,00 aan [appellante] betaald is en dat de betaling van het restant van de koopprijs plaatsvindt
“zodra de bestemming van het verkochte onherroepelijk is gewijzigd in woonbestemming, doch uiterlijk één juli tweeduizend twaalf, tenzij koper een beroep doet op na te melden ontbindende voorwaarde” (pagina 3 van de akte). De bepaling over de ontbindende voorwaarde luidt, voor zover relevant (pagina 6 en 7 akte):
Ontbindende voorwaarden uit onderliggende overeenkomsten:“1. Deze overeenkomst van koop en verkoop is aangegaan onder de ontbindende voorwaarden:a. dat aan koper niet uiterlijk één juli tweeduizend twaalf de desbetreffende bestemmingswijziging van het verkochte in woningbouw niet onherroepelijk heeft plaatsgevonden en koper daarop een beroep heeft gedaan.Koper zal ter verkrijging van bedoelde bestemmingswijziging al het hem mogelijke verrichten en kan op deze ontbindende voorwaarde alleen een beroep doen door aan verkoper een schriftelijke afwijzing van het bevoegde gezag over te leggen.(…)5. Indien deze koopovereenkomst wordt ontbonden ingevolge het in vervulling gaan van (een van) de (…) gemelde voorwaarden, zal het verkochte voor een koopprijs van vierennegentig duizend euro (€ 94.000,00) worden teruggeleverd aan verkoper en zullen de kosten van de teruglevering van het verkochte voor rekening zijn van koper.”
d. Het perceel van [appellante] grenst aan percelen die toebehoren aan Aannemingsbedrijf [Aannemingsbedrijf] (verder [Aannemingsbedrijf] ), althans die [Aannemingsbedrijf] kon verkrijgen. Deze percelen worden in de stukken aangeduid als de locaties [locatie 1] , [locatie 2] en [locatie 3] (zie de kadastrale kaart, prod. 4 CvA/CvE). Volgens [V.O.F.] heeft zij samen met [Aannemingsbedrijf] plannen gemaakt voor de ontwikkeling van de percelen van [Aannemingsbedrijf] en het perceel dat [appellante] had geleverd in verband de daarop te realiseren woonwijk. [Aannemingsbedrijf] heeft daarover gesprekken gevoerd met de gemeente [woonplaats] .
e. Op 7 februari 2012 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen [vertegenwoordiger V.O.F. 1] en [appellante] . Daarbij was ook de heer [Y.] (hierna: [Y.] ) aanwezig.
Naar aanleiding daarvan heeft [vertegenwoordiger V.O.F. 1] namens [V.O.F.] bij brief van 17 februari 2012 (prod. 2 inl. dagv.) [appellante] het volgende medegedeeld:
“Hierbij bevestigen wij voor de goede orde hetgeen wij 7 februari j.l. met u hebben besproken.Tijdens dit gesprek hebben wij aangegeven dat de gemeente [woonplaats] niet voor 1 juli 2012 zal meewerken aan een bestemmingswijziging naar woningbouw op het bovengenoemde perceel. De verwachting is dat dit nog wel enige jaren op zich laat wachten.De door partijen ondertekende koopovereenkomst zullen wij dan ook ontbinden op basis van het bovengenoemde. Conform de overeenkomst dienen wij de grond terug te leveren voor een koopprijs van € 94.000,00 waarbij de kosten voor teruglevering voor onze rekening zullen komen.Wij hebben afgesproken dat u aan de slag gaat met de financiering, zodat wij voor 1 juli 2012 het perceel aan u kunnen terugleveren. (…)”
f. In een e-mailbericht van 19 april 2012 (prod. 3 inl. dagv.) heeft de heer [stedebouwkundige gemeente] , Stedebouwkundige/Adviseur, Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente [woonplaats] (hierna: [stedebouwkundige gemeente] ), aan [appellante] geschreven:
“Zoals 18 april jl. afgesproken tijdens het gesprek met wethouder dhr. [wethouder] en behandelend ambtenaar zou de gemeente uitzoeken in hoeverre het ontwikkelbedrijf “ [V.O.F.] ” in de periode 2008-2012 voorstellen had ingediend om het gebied achter het pand [straatnaam][huisnummer 2] te [woonplaats] , te ontwikkelen voor bijvoorbeeld woningbouw of iets dergelijks.
Voor zover ik heb kunnen achterhalen (in het gemeentelijk archief en diverse afdelingen) zijn er voor de hierboven aangehaalde locatie en periode geen voorstellen bij de gemeente ingediend c.q. bekend. (…)”
g. In reactie op de brief van 17 februari 2012 heeft [appellante] in een brief van 14 mei 2012 (prod. 3 CvA/CvE) aan [vertegenwoordiger V.O.F. 1] van [V.O.F.] onder meer het volgende geschreven:
“ In (…) werd door u aangegeven dat de gemeente [woonplaats] niet voor 1 juli 2012 zal meewerken aan een bestemmingsplanwijziging naar woningbouw (…). Eveneens werd door u te kennen gegeven dat dit nog wel enige jaren op zich laat wachten.
De overeenkomst van koop en verkoop is echter destijds aangegaan onder de in lid 1.a ontbindende voorwaarde:
(…)
Voor zover ik heb kunnen achterhalen (via het gemeentelijk archief) zijn er echter voor de hierboven aangehaalde locatie en periode geen voorstellen bij de gemeente ingediend c.q. bekend.
Gebaseerd hierop diende de aflevering (feitelijke levering) en het door koper aan verkoper te betalen restant-koopprijs van driehonderdnegenentwintigduizend euro (€ 329.000,00) per één juli tweeduizend twaalf expliciet doorgang te vinden.”
h. Daarop heeft [vertegenwoordiger V.O.F. 1] namens [V.O.F.] in een brief van 27 juni 2012 (prod. 2 CvA/CvE) aan [appellante] als volgt gereageerd:
“(…) Zoals ik eerder heb aangegeven, hebben wij met en via bouwbedrijf [Aannemingsbedrijf] gezamenlijk een ontwikkeling trachten te realiseren voor de locaties [locatie 1] , [locatie 2] , [locatie 3] en jullie locatie. Zie de bijgevoegde mail van de heer [Aannemingsbedrijf] . Hiervoor hebben wij vanaf 2008 verschillende verkavelingstudies opgesteld en hebben deze met de gemeente besproken. Tevens heb ik die met u besproken. Uiteindelijk wil de gemeente nu nog niet meewerken aan een bestemmingswijziging voor alle genoemde locaties. Zie de bijgevoegde brief van de gemeente, die formeel door het college is ondertekend.De ontbinding is hiermee een feit en ik verzoek u om op korte termijn de leveringsakte te passeren.(…)”
i. In de bij de brief van 27 juni 2012 bijgevoegde brief van de gemeente, gericht aan [V.O.F.] , t.a.v. [vertegenwoordiger V.O.F. 1] , staat:
“Op 8 juni 2012 heeft u een gesprek gehad met wethouder [wethouder] van onze gemeente over de ontwikkelingen rond de locatie ten noorden van de [straatnaam] in [woonplaats] , hierna te noemen de locatie [Aannemingsbedrijf] . Tijdens dit overleg heeft u gevraagd naar de stand van zaken van dit woningbouwplan. U gaf aan dat u een optie heeft op het perceel achter huisnummer [huisnummer 1] en u zou graag willen weten wanneer deze percelen ontwikkeld kunnen gaan worden. Tijdens dit gesprek is aangegeven dat door de initiatiefnemer van het plan, de heer [Aannemingsbedrijf] , een schetsplan voor alle percelen tussen de [straatnaam 2] , de [straatnaam] en de begraafplaats is gemaakt. Door de heer [Aannemingsbedrijf] is het noordelijke perceel(hof: het noordelijk gedeelte van genoemd schetsplan, zijnde perceel [locatie 1] , hierna ook genoemd: locatie [Aannemingsbedrijf] )
verder uitgewerkt. Het plan is om hier 44 woningen te realiseren.De kern [woonplaats] heeft enkele grote ontwikkelingslocaties. Op de locaties [locatie 4] en [locatie 5] moet een groot aantal woningen gerealiseerd worden. De gemeenteraad heeft uitgesproken dat zij, naast deze grote plannen, ook ruimte wil geven aan lokale initiatieven. De locatie [Aannemingsbedrijf] is daar een voorbeeld van.In de huidige economische situatie is het niet goed als er teveel woningen ineens op de markt komen. Om dit te voorkomen, is met de heer [Aannemingsbedrijf] afgesproken dat zijn plan in vier fasen ontwikkeld zal worden. Op dit moment is de planning dat de laatste woningen in 2018 gerealiseerd zullen worden.Pas nadat de locatie [Aannemingsbedrijf] gerealiseerd is, kan gestart worden met de ontwikkeling van de overige percelen van de locatie, waaronder de percelen die u in optie heeft. Wij kunnen u dan ook aangeven dat er in ieder geval niet voor 2018 gestart zal worden met de ontwikkeling van de door u aangegeven percelen. Of er op de locatie ooit woningen gerealiseerd kunnen worden en zo ja hoeveel, is op dit moment niet aan te geven. Ook een planning is niet aan te geven, anders dan dat de ontwikkeling pas van start kan gaan nadat de locatie [Aannemingsbedrijf] is afgerond.”
j. In de eveneens bij de brief van 27 juni 2012 gevoegde e-mail van [Aannemingsbedrijf] van 15 mei 2012 wordt door [Aannemingsbedrijf] bevestigd hetgeen [vertegenwoordiger V.O.F. 1] in een e-mail van 15 mei 2012 aan [Aannemingsbedrijf] heeft geschreven, te weten dat [V.O.F.] met [Aannemingsbedrijf] in gesprek is geweest over de ontwikkeling van de locaties van [locatie 1] , [locatie 2] , [appellante] en [locatie 3] , dat zij samen regelmatig overleg hebben gehad met onder meer de gemeente [woonplaats] over die ontwikkeling en dat er in dat verband diverse verkavelingstudies zijn gemaakt en voorgelegd aan de gemeente [woonplaats] . [Aannemingsbedrijf] heeft verder bevestigd dat de gemeente [woonplaats] uiteindelijk mede gezien de voorraad aan nieuwbouwplannen gekozen heeft voor een beperkte invulling van het gebied, in die zin dat alleen de locatie van [locatie 1] in aanmerking komt voor (beperkte) woningbouw en dat, als er al ontwikkeling mogelijk is voor de andere locaties, dit niet binnen twee tot drie jaar het geval zal zijn, maar eerder over vijf tot tien jaar.
k. Tot zekerheid van verhaal van haar vordering tot betaling van de restant koopsom van € 329.000,00, heeft [appellante] - na verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda - op 4 juli 2012 conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [V.O.F.] en geïntimeerden sub 2 t/m 5.
3.3.1.[appellante] heeft bij dagvaarding van 19 juli 2012 de onderhavige procedure jegens [geïntimeerden] aanhangig gemaakt en daarin gevorderd dat [geïntimeerden] wordt veroordeeld tot betaling van voornoemd bedrag van € 329.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2012 en de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
3.3.2.Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd, dat
[V.O.F.] in weerwil van de gemaakte afspraken niet al het mogelijke heeft verricht om de bestemmingswijziging te verkrijgen, waarbij meeweegt dat [V.O.F.] een professionele projectontwikkelaar is en bekend is met het klappen van de zweep.
Vaststaat dat [V.O.F.] niet eens een verzoek tot bestemmingswijziging of zelfs maar een uitgewerkt plan bij de gemeente heeft ingediend. Uit de overgelegde correspondentie tussen [V.O.F.] en [Aannemingsbedrijf] moeten volgens [V.O.F.] blijken van een samenwerkingsverband tussen hen beiden en het plaatshebben van overleg met de gemeente over de ontwikkeling van de plannen. Uit de brief van de gemeente blijkt alleen dat [Aannemingsbedrijf] initiatiefnemer is van een plan dat uiteindelijk 44 woningen omvat, maar waarvan het litigieuze perceel geen deel uitmaakt. Volgens [appellante] rijzen er vooral veel vragen: wanneer is [Aannemingsbedrijf] het noordelijke perceel verder gaan uitwerken, wat heeft [V.O.F.] sindsdien gedaan, waarom heeft inzake het litigieuze perceel geen uitwerking plaatsgevonden en wie heeft daartoe het besluit genomen? Vooralsnog lijkt het erop dat [V.O.F.] de herontwikkeling van het litigieuze perceel te snel heeft laten varen, aldus [appellante] . [V.O.F.] komt derhalve geen beroep toe op de ontbindende voorwaarde sub 1 a.
3.3.3.[geïntimeerden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Primair heeft zij betoogd dat zij tijdens de bespreking op 7 februari 2012 een beroep op de ontbindende voorwaarde heeft gedaan, dat [appellante] daar toen mee heeft ingestemd, zodat sprake is van een overeenkomst. Subsidiair heeft [V.O.F.] betwist dat op haar een inspanningsverplichting rust. Een dergelijke verplichting is niet in de koopovereenkomst opgenomen en de omschrijving van de ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst is minder uitgebreid dan in de akte van levering. Nu de overeenkomst is opgesteld door een door [appellante] ingeschakelde makelaar, is de ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst uitgangspunt.
Meer subsidiair, voor het geval de ontbindende voorwaarde in de leveringsakte uitgangspunt is, heeft te gelden dat [V.O.F.] aan die voorwaarde heeft voldaan. Zij is met [Aannemingsbedrijf] , die al in gesprek was met de gemeente, gaan samenwerken met als doel medewerking van de gemeente te krijgen voor het ontwikkelen van het gebied inclusief het litigieuze perceel. [V.O.F.] heeft samen met [Aannemingsbedrijf] plannen bedacht en besproken en er zijn stedenbouwkundige plannen opgesteld. Vervolgens heeft [Aannemingsbedrijf] die plannen met de gemeente besproken. Al hetgeen [Aannemingsbedrijf] met de gemeente had besproken, werd teruggekoppeld en met [V.O.F.] besproken. [V.O.F.] heeft derhalve de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden op 7 februari 2012, althans per 17 februari 2012, althans per 27 juni 2012, althans per 1 juli 2012. Daarbij is ook een schriftelijke afwijzing van het bevoegd gezag overgelegd.
3.3.4.[V.O.F.] heeft vervolgens in reconventie, na eiswijziging, kort samengevat, gevorderd:
I (primair) te verklaren voor recht dat zij de overeenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden op 7 februari 2012, althans per 17 februari 2012, althans per 27 juni 2012, althans per 1 juli 2012, althans (subsidiair) deze overeenkomst alsnog te ontbinden,
althans (meer subsidiair) [appellante] te veroordelen tot nakoming van de overeenkomst van 7 februari 2012;
II [appellante] te veroordelen ter uitvoering van haar ongedaanmakingsverplichtingen vanwege de ontbinding van de overeenkomst van 18 juli 2012, althans teneinde alsnog te voldoen aan de overeenkomst van 7 februari 2012, om binnen twee weken na dagtekening van het vonnis van [V.O.F.] het litigieuze perceel af te nemen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat zij daarmee in gebreke is, onder gelijktijdige voldoening aan [V.O.F.] van € 94.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf datum ontbinding, althans vanaf 1 juli 2012;
III [appellante] te veroordelen tot betaling van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 november 2012.
3.4.1.In het tussenvonnis van 5 december 2012 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, die op 13 maart 2013 is gehouden.
3.4.2.In het eindvonnis van 12 juni 2013 heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat:
i) de ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst niet anders moet worden uitgelegd dan de ontbindende voorwaarde in de leveringsakte en dat een redelijke uitleg van de koopovereenkomst meebrengt dat op [V.O.F.] een inspanningsverbintenis rust om de bestemmingswijziging te realiseren wil zij zich met succes op de vervulling van die voorwaarde kunnen beroepen (r.o. 3.5);
ii) bij de beoordeling of [V.O.F.] aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan van belang is dat [appellante] wist, althans behoorde te weten, dat de bestemmingswijziging van haar perceel afhankelijk was van de realisatie van de ontwikkeling van een woonwijk op alle genoemde percelen (hof: de percelen [locatie 1] , [locatie 2] , [appellante] en [locatie 3] ) en dat op grond van de brief van de gemeente van 27 juni 2012 vaststond dat de gemeente niet wilde meewerken aan de ontwikkeling van alle genoemde percelen in verband de economische situatie en reeds andere bestaande plannen voor woningbouw (r.o. 3.9.2);
iii) gelet op de door [V.O.F.] overgelegde stukken [appellante] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat [V.O.F.] met de door haar genoemde inspanningen al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om een ontwikkeling van het perceel van [appellante] en de daaraan grenzende percelen tot een woonwijk te realiseren en dat daaraan niet afdoet dat [V.O.F.] zich bij de besprekingen met de gemeente heeft laten vertegenwoordigen door [Aannemingsbedrijf] , nu [V.O.F.] daarvoor een niet weersproken reden heeft gegeven, waardoor die vertegenwoordiging ook in het belang van [appellante] leek te zijn; dat meer in het bijzonder van [V.O.F.] gelet op het standpunt van de gemeente en in het licht van de genoemde omstandigheden niet kon worden gevergd een concreet plan in te dienen of een concrete aanvraag voor een bestemmingswijziging van het perceel van [appellante] (r.o. 3.9.3);
iv) [V.O.F.] zich met succes op de ontbindende voorwaarde heeft beroepen.
De rechtbank heeft daarop de vorderingen in conventie, gebaseerd op nakoming van de overeenkomst, afgewezen en de in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat de koopovereenkomst buiten rechte is ontbonden per 1 juli 2012 toegewezen.
Ook de gevorderde medewerking van [appellante] aan de (terug)levering is toegewezen, maar omdat [appellante] voor haar medewerking afhankelijk is van (rechts)handelingen van [V.O.F.] kan daaraan niet zoals gevorderd een termijn worden verbonden en bestaat er geen grond voor toewijzing van een dwangsom, aldus de rechtbank in r.o. 3.11.
De wettelijke rente is in r.o. 3.12 toegewezen vanaf het moment van de levering.
Nu de vordering van [appellante] is afgewezen, is het beslag onrechtmatig jegens [geïntimeerden] en nu [appellante] niet heeft weersproken dat ING aan ieder van gedaagden € 100,00 in rekening is gebracht, heeft de rechtbank de gevorderde veroordeling tot betaling van dit bedrag aan elk van gedaagden toewijsbaar geoordeeld, met wettelijke rente vanaf 21 november 2012.
[appellante] is veroordeeld in de proceskosten van de conventie en reconventie.
3.5.1.[appellante] heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd. De grieven I, II en III zijn hiervoor al beoordeeld. De grieven IV tot en met IX komen er, kort gezegd, op neer dat de rechtbank de vorderingen van [appellante] ten onrechte heeft afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerden] ten onrechte toegewezen.
3.5.2.[V.O.F.] heeft in haar memorie van grieven in incidenteel appel drie grieven aangevoerd. De eerste incidentele grief is gericht tegen r.o. 3.5 betreffende de uitleg van de ontbindende voorwaarde. Volgens de tweede incidentele grief heeft de rechtbank ten onrechte aan de afnameverplichting van [appellante] geen termijn en dwangsom verbonden (r.o. 3.11), terwijl de derde incidentele grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de wettelijke rente eerst verschuldigd is vanaf het moment van levering (r.o. 3.12).
3.5.3.[geïntimeerden] heeft voorts in hoger beroep haar eis gewijzigd op de wijze zoals in haar memorie van grieven in incidenteel appel op p. 41 (onderaan) tot en met 45 weergegeven.
[appellante] heeft zich tegen de eiswijziging verzet. Daartoe stelt zij dat zij hierdoor onevenredig wordt benadeeld in haar verdediging, terwijl een dergelijke vergaande eiswijziging zich niet verhoudt tot het kader van het hoger beroep.
Het hof overweegt als volgt. Het is toegestaan de eis in hoger beroep, ook in vergaande mate, te wijzigen, zij het dat dit, behoudens zich hier niet voordoende uitzonderingen, dient te gebeuren bij de memorie van grieven. Dit is in dit geval gebeurd, zodat de eisvermeerdering tijdig is gedaan. Niet gezegd kan worden dat [appellante] door de eiswijziging is benadeeld in haar verdediging. Zij heeft daarop immers bij memorie van antwoord in incidenteel appel kunnen reageren. Hierna wordt uitgegaan van de gewijzigde eis.
3.5.4.Met de principale en incidentele grieven ligt zowel de toewijsbaarheid van de vorderingen van [appellante] als de toewijsbaarheid van de gewijzigde vorderingen van [geïntimeerden] in volle omvang ter beoordeling voor.
Hierna wordt zo nodig op de grieven afzonderlijk ingegaan.
inhoud ontbindende voorwaarde (incidentele grief 1)