Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5 Het verloop van de procedures in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
- het tussenarrest van 3 december 2013 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast, te houden gelijktijdig met de comparitie in de hoofdzaak;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2014;
- de memorie van grieven met drie producties;
- de memorie van antwoord;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
6.De gronden van het hoger beroep in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
7.De verdere beoordeling
in conventieoverweegt het hof daartoe als volgt. Weliswaar dient [Beton B.V.] voldoende feiten te stellen, en bij voldoende betwisting, te bewijzen, waaruit de gegrondheid van haar vordering kan volgen. [Bouwmaterialen B.V.] heeft de door [Beton B.V.] gestelde grondslag van haar vordering – naar het hof begrijpt: schuldeisersverzuim – echter niet (voldoende gemotiveerd) betwist. Partijen zijn het er immers over eens dat [Bouwmaterialen B.V.] met [Beton B.V.] heeft afgesproken dat de betonstort zou plaatsvinden via een betonpomp van 60 meter. Verder is tussen partijen niet in geschil dat [Bouwmaterialen B.V.] wist dat een bepaalde stempelruimte nodig was om het beton met een dergelijke betonpomp te kunnen storten. Het hof verwijst hierbij nog naar de getuigenverklaring van de heer [bedrijfsleider Bouwmaterialen B.V.], bedrijfsleider verkoop bij [Bouwmaterialen B.V.], die heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de afgesproken stortdatum
‘telefonisch de heer [geïntimeerde] erop [heeft] gewezen dat voor het gebruikmaken van een 60 meter pomp een opstelplaats van 12 keer 12 meter nodig is.’
in reconventiezijn gewezen. Daartoe overweegt het hof als volgt. [Bouwmaterialen B.V.] heeft haar reconventionele vordering onder meer ingesteld onder de voorwaarde dat in de vrijwaringszaak de reconventionele vordering van [geïntimeerde] (deels) wordt toegewezen. Zoals hierna zal blijken, zal het hof in het hoger beroep van de vrijwaringszaak de reconventionele vordering van [geïntimeerde] echter alsnog volledig afwijzen. Dat betekent dat niet alle voorwaarden zijn vervuld waaronder [Bouwmaterialen B.V.] haar reconventionele vordering in de hoofdzaak heeft ingesteld. Dat brengt mee dat deze vordering geen behandeling behoeft en dat een proceskostenveroordeling in de hoofdzaak in reconventie achterwege moet blijven. Grief IX slaagt daarom ten dele, omdat deze grief blijkens de toelichting daarop (zie mvg, nr. 50) mede is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de reconventionele vordering van [Bouwmaterialen B.V.] in de hoofdzaak en tegen de veroordeling van [Bouwmaterialen B.V.] in de kosten van de hoofdzaak in reconventie.
- tot uitgangspunt moet worden genomen dat [Bouwmaterialen B.V.] en [geïntimeerde] zijn overeengekomen dat het beton zou worden gestort door middel van een betonpomp van 46 meter, die met slangen kan worden verlengd tot 60 meter, omdat [Bouwmaterialen B.V.] niet heeft weersproken dat [geïntimeerde] een offerte van [Bouwmaterialen B.V.] d.d. 27 januari 2009 voor een dergelijke pomp (prod. 1 cva conv/cve reconv) mondeling heeft aanvaard en [Bouwmaterialen B.V.] haar stelling dat [geïntimeerde] om een 61 meter pomp heeft gevraagd niet heeft onderbouwd met schriftelijke stukken;
- [Bouwmaterialen B.V.] zich beroept op nadere afspraken die [geïntimeerde] heeft gemaakt met [Beton B.V.] of Vadèstru en die afwijken van de eerder tussen [Bouwmaterialen B.V.] en [geïntimeerde] gemaakte afspraak dat de betonstort zou plaatsvinden met een 46 meter pomp;
- [Bouwmaterialen B.V.] daarom dient te bewijzen dat [Beton B.V.] of Vadèstru mondeling met [geïntimeerde] is overeengekomen dat [geïntimeerde] zou zorgen voor voldoende stempelruimte voor een grotere pomp dan een 46 meter pomp (zoals een 58 of 61 meter pomp).
‘Uiteindelijk heb ik lopend de opstelplaats bereikt, welke ongeveer 6 bij 10 meter was. Dat was niet voldoende, omdat ik met mijn 58 meter pomp tenminste een opstelplaats van 10 x 12,5 meter nodig heb. (…) Uiteindelijk … heb ik, ondanks de beperkte ruimte, toch geprobeerd te stempelen om te kijken wat mogelijk was. Één van de stempels bleef gewoon in de lucht hangen, zodat het gewoonweg niet ging. (…) Met diegene heb ik besproken om het via de voorzijde te proberen, maar ook daar ben ik er niet in geslaagd om te stempelen.’
8.De uitspraak
- een bedrag van € 12.209,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de hoofdsom van € 11.305,00 vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de buitengerechtelijke kosten van € 904,00 vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, telkens tot de dag van volledige betaling;
- ter zake de proceskosten in de hoofdzaak in conventie en in het incident;
- aan de zijde van [Beton B.V.] door de rechtbank begroot op € 2.435,89;
- aan de zijde van [Bouwmaterialen B.V.] tot op heden door het hof begroot op € 2.053,00 (inclusief de helft van de getuigentaxen);
- op € 121,89 aan verschotten en op € 1.469,00 aan salaris advocaat voor de procedure in eerste aanleg in conventie;
- op nihil aan verschotten en op € 226,00 aan salaris advocaat voor de procedure in eerste aanleg in reconventie;
- op € 759,71 aan verschotten en op € 2.682,00 aan salaris advocaat voor de procedure in hoger beroep;