Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats],
5.Het verloop van de procedure
6.De beoordeling
grief Ikomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ontvankelijk zijn in hun vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Volgens [appellant] kan geen sprake zijn van de in artikel 7:296 lid 4 sub d BW omschreven situatie waarin de verhuurder een krachtens een geldig bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] kunnen de bestemming niet verwezenlijken omdat zij geen eigenaar van het gehuurde waren ten tijde van de procedure in eerste aanleg, terwijl het bovendien woningcorporatie Mooiland is die de door de gemeente [woonplaats] opgelegde bestemming – een winkelcentrum – wil realiseren.
zelfde op het gehuurde liggende bestemming te realiseren. In de brief wordt verwezen naar het bestemmingsplan van de gemeente en naar het feit dat de realisering van het winkelcentrum zal geschieden door woonmaatschappij Mooiland.
grief IIIbeklaagt [appellant] zich erover dat de kantonrechter de door hem verzochte herinrichtingskosten heeft afgewezen. [appellant] stelt in de toelichting dat hij inmiddels een nieuw, in dezelfde straat nabij gelegen (buurt)café heeft betrokken en dat hij inrichtingskosten heeft moeten maken, waartoe hij in ieder geval rekent: de kosten tot aankoop van de horecagelegenheid c.q. de overnamesom van € 70.000,- (productie 2) en de kosten van een exploitatie-overeenkomst van € 60.000,- (productie 5). Omdat het nieuwe café groter en mooier is dan het gehuurde, maakt [appellant] aanspraak op de helft van genoemde bedragen en dus op € 35.000,- plus € 30.000,-.
“Koopovereenkomst Horecagelegenheid”heeft hij met [voormalig eigenaar]
“Betreffende overname: Horecagelegenheid Café [winkelcentrum]”een
“koopsombedrag”afgesproken van € 100.000,-, waarbij volgens de overeenkomst
“de gehele inventaris, goodwill en goederen inbegrepen is”. [appellant] gaat bij de door hem verzochte inrichtingskosten uit van een overnamesom van € 70.000,-. In beginsel kunnen ook de kosten verbonden aan het overnemen van een bestaand café worden aangemerkt als inrichtingskosten, althans voor zover de overname ziet op inventaris en goederen. Welk concreet bedrag van de door [appellant] genoemde overnamesom ziet op inventaris en goederen is echter niet gesteld of gebleken. Goodwill valt volgens vaste rechtspraak hoe dan ook niet onder inrichtingskosten.
grief IVkomt [appellant] op tegen de door de kantonrechter toegepaste compensatie van proceskosten. Volgens [appellant] is hij door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gedwongen tot een procedure, waardoor een kostenveroordeling in de lijn der verwachtingen ligt, en is het bovendien gebruikelijk dat de partij die (deels) in het ongelijk wordt gesteld in de proceskosten wordt veroordeeld.