Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
6.De beoordeling
grief Iklaagt [appellant] erover dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de overeengekomen huurprijs € 725,- is. [appellant] betoogt dat de huur geen € 725,- maar € 650,- per maand bedroeg (zoals ook blijkt uit de eerste huurovereenkomst) en dat de door hem naast de huurbetalingen verrichte betalingen van € 75,- zijn verricht in het kader van een lening, als termijnbetalingen voor de overeengekomen borgsom van € 1.300,- die hij niet in één keer kon betalen. Volgens [appellant] moet onderscheid worden gemaakt tussen betaling van de huurprijs van € 650,- per maand en de betaling van de waarborgsom van € 75,- per maand. Deze grief en de in 6.4 besproken vermeerdering van eis hangen kennelijk met elkaar samen.
“Ten onrechte oordeelt de Rechtbank Limburg (...) dat [appellant] geen recht heeft op een huurprijsverlaging van 50% ingaande 1 april 2012.”