3.1.2.[geïntimeerde] heeft de door Inbev gefactureerde bedragen vanaf februari 2009 onbetaald gelaten, zich daarbij beroepend op een hem toekomend opschortingsrecht omdat het gehuurde een gebrek vertoonde als bedoeld in artikel 7:204 BW, welk gebrek hierin bestond dat hij krachtens publiekrechtelijke bepalingen in het gehuurde geen feesten en partijen voor derden mocht organiseren, geen bezoekers van buiten de sporthal mocht bedienen en het gehuurde slechts mocht openstellen tijdens de openingstijden van de sporthal (met een beperkte uitloop).
Inbev heeft bestreden dat aan [geïntimeerde] een opschortingsrecht toekwam en vorderde in eerste aanleg in conventie (samengevat):
- ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van in totaal € 28.111,63, welk
bedrag bestaat uit onbetaald gebleven huurfacturen tot 1 januari 2010, onbetaald gebleven
leverantiefacturen, bankgarantie, administratie- en kantoorkosten, contractuele rente en
buitengerechtelijke kosten;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 1.331,22 per maand ingaande 1 januari
2010;
- veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten en nakosten.
[geïntimeerde] vorderde in reconventie (samengevat):
- huurprijsvermindering dan wel partiële ontbinding dan wel partiële vernietiging van de
huurovereenkomst in verband met het bestaan van het voormelde gebrek aan het gehuurde;
- veroordeling van Inbev tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 89.245,17;
- veroordeling van Inbev tot betaling van wettelijke rente;
- veroordeling van Inbev tot betaling van de proceskosten.
3.1.3.De kantonrechter heeft in het vonnis van 9 maart 2011 [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen dat de heer Stobbelaar van Inbev hem voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft toegezegd:
a. a) dat de volgende openingstijden golden: maandag t/m donderdag van 19:00 tot 1:00 uur,
vrijdag van 19:00 tot 2:00 uur en zaterdag/zondag van 9:00 tot 2:00 uur;
b) dat bezoekers van buiten de sporthal mochten worden bediend;
c) dat er feesten en partijen mochten worden georganiseerd, waaronder carnavalsfeesten en
andere feesten, los van de sportactiviteiten en ook in de periodes dat er geen
sportactiviteiten plaatsvonden.
Bij vonnis van 13 juli 2011 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] niet geslaagd geacht in het probandum onder a) en b); de kantonrechter heeft [geïntimeerde] wél geslaagd geacht in het bewijs van het probandum onder c).
De kantonrechter heeft vervolgens geconcludeerd dat het gehuurde een gebrek vertoonde als bedoeld in artikel 7:204 BW in dier voege dat [geïntimeerde] er op had mogen vertrouwen dat hij feesten en partijen voor derden mocht organiseren, ook op tijden dat er geen sportactiviteiten plaats vonden en dat het gehuurde hieraan niet voldoet.
Onder 2.13 van het vonnis van 13 juli 2011 heeft de kantonrechter geoordeeld dat er, nu het gehuurde een onherstelbaar gebrek vertoont, namelijk het feit dat [geïntimeerde] in het café geen feesten en partijen voor derden mag houden, aanleiding is om de huurprijs aan te passen, zoals door [geïntimeerde] in reconventie was gevorderd. De kantonrechter achtte voorshands een verlaging met terugwerkende kracht met 30% (tot € 955,49 per maand) geïndiceerd.
De kantonrechter heeft vervolgens in het dictum [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.777,35 in verband met gefactureerde leveringen van goederen en tevens bepaald dat [geïntimeerde] met ingang van 1 september 2011 een bedrag van € 955,49 per maand aan huur diende te voldoen.
Met het oog op de vaststelling van het definitieve percentage van de huurvermindering en met het oog op de beoordeling van de door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding heeft de kantonrechter bij vonnis van 23 november 2011 de deskundige [deskundige] RA van BDO benoemd ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welk omzetverlies per jaar ondervindt [geïntimeerde] doordat hem niet is toegestaan om in zijn
café feesten en partijen (zoals trouwfeesten, recepties en darttoernooien) te houden ten
behoeve van anderen dan de bezoekers van de sporthal, ook op tijden waarop de sporthal
gesloten is, waarbij de maanden juli en augustus buiten beschouwing dienen te blijven?
- Welk deel kan - mede gezien de aard en de omvang van de onderneming van [geïntimeerde] -
als winstderving worden beschouwd?
- Kunt u hierbij tevens in aanmerking nemen de gemiste klanten/omzet/winst door gemiste
bekendheid met het café (het effect dat mensen als zij het café hadden gekend van feesten
en partijen, als klant waren terug gekomen)?
In het eindvonnis van 13 februari 2013 heeft de kantonrechter (definitief) geoordeeld dat een huurvermindering van 30% met terugwerkende kracht tot het moment van aanvang van de huur passend is; de kantonrechter heeft de huurprijs vastgesteld op 70% van € 1.364,98 =
€ 955,49 per maand. Omdat [geïntimeerde] van februari 2009 tot en met augustus 2011 de huur geheel onbetaald had gelaten, heeft de kantonrechter [geïntimeerde] in conventie veroordeeld tot betaling van 31 x € 955,49 = € 29.620,19 aan achterstallige huur, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 955,49 per vervallen maand vanaf de datum waarop de huur verschuldigd was tot aan het moment van algehele voldoening.
In reconventie heeft de kantonrechter de huurprijs vanaf 1 januari 2009 vastgesteld op
€ 955,49 per maand. Verder heeft de kantonrechter de door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 15.500,-, zijnde de door de deskundige geschatte winstderving in 2009 als gevolg van het hiervoor vermelde gebrek.
De kantonrechter heeft de proceskosten in conventie gecompenseerd en Inbev veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Het meer of anders gevorderde is door de kantonrechter afgewezen.