In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de aansprakelijkheid van de appellant voor de diefstal van elektriciteit in het kader van een hennepkwekerij. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.H. Hermanides, was in hoger beroep gegaan tegen de eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De geïntimeerde, Endinet BV, vertegenwoordigd door mr. B. Sommen, had de appellant aangeklaagd voor schadevergoeding wegens de diefstal van elektriciteit die ten behoeve van de hennepkwekerij was gebruikt.
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 22 oktober 2013 de appellant toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen die zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit konden aantonen. Tijdens de enquête zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder [getuige 2] en [huurder/getuige 3], die verklaringen aflegden over de rol van de appellant in de hennepkwekerij. De getuigenverklaringen wezen op de betrokkenheid van de appellant bij de hennepkwekerij, waarbij hij volgens de getuigen instructies gaf en betrokken was bij het opzetten van de kwekerij.
Het hof concludeerde dat de verklaringen van de getuigen in onderling verband wijzen op de betrokkenheid van de appellant bij de hennepkwekerij. Het hof oordeelde dat de appellant op grond van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk was voor de schade die Endinet had geleden door de diefstal van elektriciteit. De rechtbank had de appellant terecht veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 17.856,68, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen een van de vonnissen, omdat daartegen geen grief was gericht. De proceskosten in hoger beroep werden eveneens aan de appellant opgelegd.