Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
9.Het verloop van de procedure
- de tussenarresten van 11 juni 2013 en 22 oktober 2013;
- het deskundigenbericht van 16 januari 2014;
- de memorie na deskundigenbericht van [appellant] waarbij hij zijn eis heeft vermeerderd, met twee producties;
- de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde] met een productie.
10.De verdere beoordeling
Het gaat daarbij om het verschijnsel dat de romp van een polyester boot, welke romp is opgebouwd uit lagen glasvezeldoek en polyesterhars, blazen gaat vertonen waardoor delaminatie, dat wil zeggen het verlies van het onderling verband tussen de lagen waaruit de romp is opgebouwd, zou kunnen optreden.
Nadat het hof in het tussenarrest van 22 oktober 2013 als deskundige B.W. Peters had benoemd en deze zijn rapport had uitgebracht heeft [appellant] wederom een nadere verklaring van [partijdeskundige 1] , houdende commentaar op het rapport van de deskundige Peters in het geding gebracht.
Het staat elk van partijen vrij om commentaar te leveren op de rapportage van een door de rechter benoemde deskundige en het staat eveneens elke partij vrij zulks te doen aan de hand van een (andere) deskundige die de partij daartoe raadpleegt.
Het hof heeft Peters tot deskundige benoemd, niet [partijdeskundige 1] . Het rapport van Peters is bedoeld om een einde te maken aan de discussie omtrent de bevindingen met betrekking tot het schip en de waarnemingen dienaangaande, niet om tot startpunt van een nieuwe discussie te dienen. Dat betekent dat tenzij uit het commentaar van [partijdeskundige 1] , dat is te beschouwen als een gemotiveerd standpunt van [appellant] , blijkt van aperte onvolkomenheden in de rapportage van Peters, het hof de nadere rapportage van [partijdeskundige 1] verder niet zal volgen. Van dergelijke aperte onvolkomenheden is niet gebleken.
In antwoord op vraag 1, naar aanwijzingen welke uit de administratie konden blijken, stelt de deskundige: “De eigenaresse … bevestigd [bevestigt] schriftelijk dat het schip in de periode september 2011 tot en met 8 november 2013 onafgebroken in de botenstalling heeft gestaan”, daarbij verwijzend naar bijlage 1.
Deze bijlage is een stuk waarvan de status niet geheel duidelijk is. Kennelijk is dit stuk recent, ten behoeve van de procedure, opgemaakt. Het is, zo begrijpt het hof, geen stuk dat reeds (lange tijd) in de administratie van de botenstalling aanwezig was. Het stuk vermeldt “aankomst 22 sept. 2011” en “vertrek onafgebroken blijven staan.”.
voor zijn onderzoekvan belang is of het schip al dan niet in het water heeft gelegen. Impliciet is dat antwoord wel gegeven: volgens de deskundige heeft het schip al die tijd op het droge gelegen, zijn daardoor de blazen deels opgedroogd, maar kan nog steeds een oordeel worden gegeven over de osmose. Dat ligt ook besloten in de beantwoording van vraag 5, luidende dat aan de hand van de huidige situatie een uitspraak gedaan kan worden over de situatie destijds, daar het schip op het droge heeft gelegen. En op vraag 4 – of het voor de ontwikkeling van osmose van belang is of het schip in het water heeft gelegen – heeft de deskundige geantwoord dat als het schip in het water zou zijn blijven liggen, de osmose ernstiger zou zijn geworden. Dat proces is echter gestopt, zij het niet verdwenen, aldus de deskundige.
[expert] verklaarde niets over het openkrabben van blazen of over de aanwezigheid van zure vloeistof in de blazen. Dat er voor hem, gelet op zijn taak, daartoe ook in het geheel geen reden toe was laat deze constatering onverlet.
Het hof constateert enerzijds dat [appellant] op deze stelling in het geheel niet heeft gereageerd en deze dus ook niet heeft betwist, anderzijds dat [geïntimeerde] niet stelt dat aan [appellant] kenbaar is gemaakt dat hij de gelegenheid tot inspectie had en dat [appellant] toen daadwerkelijk heeft geïnspecteerd. Evenmin kan gezegd worden dat het schip op het droge is gelegd met het doel zodanige inspectie mogelijk te maken; het heeft er veeleer de schijn van dat zulks is gebeurd om het onderwaterschip schoon te kunnen spuiten en van antifouling te kunnen voorzien.
Het verwijt van [geïntimeerde] aan het adres van [appellant] , dat [appellant] door van deze mogelijkheid geen gebruik te maken zijn onderzoeksplicht zou hebben verzaakt en eventuele rechten op dit vlak zou hebben prijsgegeven (mva sub 6) gaat dan ook niet op. Pas nadat het schip in verband met de motorproblemen (andermaal) op het droge was gelegd en er een deskundige – [partijdeskundige 2] – bij werd gehaald traden de osmoseverschijnselen aan het licht.
Het valt niet goed in te zien hoe ten tijde van de inleidende dagvaarding die dateert van 1 februari 2012 de factuur voor het aanstaande vaarseizoen dat nog moest beginnen als schade valt te kwalificeren. Dit zou mogelijk anders zijn indien het schip noodgedwongen in het vaarseizoen 2012 aldaar was blijven liggen, maar dat was niet het geval. Uit de factuur valt af te leiden dat [ligplaats] moet zijn gesitueerd in de gemeente Mook en Middelaar (immers behoeven uitsluitend inwoners uit die gemeente geen toeristenbelasting te betalen), maar vanaf 22 september 2011 was de boot opgeslagen in [keuringsplaats] bij [bootstalling] . Dat ligt 20 km stroomopwaarts. Deze kostenpost is niet toewijsbaar.
Naar het hof begrijpt is dit opgebouwd uit de volgende componenten:
Het bedrag sub e) is om redenen als hiervoor onder r.o. 10.34 vermeld niet toewijsbaar.
Het bedrag sub f) is wel toewijsbaar.