In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De man, appellant, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 december 2013, aangevochten. In die beschikking was bepaald dat de man een bijdrage van € 190,= per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn dochter, geboren in 2004. De man was het niet eens met deze beslissing en verzocht het hof om de kinderalimentatie te verlagen naar € 25,= per maand met ingang van 9 oktober 2013.
De vrouw, verweerster, verzocht het hof om het beroep van de man ongegrond te verklaren en de eerdere beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 oktober 2014, waarbij beide partijen werden bijgestaan door hun advocaten, werd de inkomenssituatie van de man besproken. De man had zijn draagkracht becijferd en stelde dat hij in staat was om de lagere alimentatiebedragen te betalen. De vrouw betwistte de berekeningen van de man niet en verklaarde zich akkoord met de voorgestelde bedragen.
Het hof oordeelde dat de man inderdaad in staat was om de lagere bedragen te voldoen en vernietigde de eerdere beschikking met ingang van 9 oktober 2013. De kinderalimentatie werd vastgesteld op € 25,= per maand voor de periode van 9 oktober 2013 tot 17 juni 2014 en € 150,= per maand met ingang van 17 juni 2014. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking werd openbaar uitgesproken op 27 november 2014.