Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[Appellant 1.],wonende te [woonplaats],
[Appellante 2.],wonende te [woonplaats],
5.Het verloop van de procedure
6.De gronden van het hoger beroep
7.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep
“Bijgaand zenden wij u het inspectierapport van 14 september jl. alsmede afschrift van de door Rabobank aangebrachte extra voorzieningen.
‘ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE’ en andere bedrijfsruimte(hierna: de Algemene Bepalingen). Onder het kopje
“Omvang van het gehuurde”is het volgende bepaald:
“1. Onder het gehuurde zijn mede begrepen de in het gehuurde aanwezige installaties en voorzieningen, voor zover die in de bij deze huurovereenkomst als bijlage toe te voegen door partijen geparafeerde proces verbaal van oplevering niet zijn uitgezonderd.”.Rabobank wijst erop dat geen proces-verbaal van oplevering is opgemaakt bij aanvang van de huur en dat de huurdersvoorzieningen al aanwezig waren. Volgens Rabobank volgt daaruit dat de huurderswensen onderdeel uitmaakten van ‘het gehuurde’. Daarmee ziet Rabobank er echter aan voorbij dat in artikel 2.2. van de huurovereenkomst is bepaald:
“De algemene bepalingen waarnaar in 2.1. wordt verwezen, zijn van toepassing behoudens voor zover daarvan in deze overeenkomst uitdrukkelijk is afgeweken (…).”. In dit geval is sprake van een uitdrukkelijke afwijking van de Algemene Bepalingen in de huurovereenkomst nu in artikel 1.1. van de huurovereenkomst nauwkeurig is omschreven wat onder ‘het gehuurde’ dient te worden verstaan. Deze bepaling luidt als volgt:
“Verhuurder verhuurt aan huurder en huurder huurt van verhuurder het kantoorgebouw bestaande uit (…) , gelegen (…), welke bedrijfsruimte nader is aangegeven op de als bijlagen bij deze overeenkomst gevoegde en daarvan deel uitmakende door partijen geparafeerde technische omschrijving d.d. 13 januari 2004, tekeningen d.d. 27/28 januari 2004 en verhuurbrochure (zie bijlagen 1, 2 en 3), waarin wordt aangegeven welke installaties en andere voorzieningen wel, en welke installaties en andere voorzieningen niet, tot het gehuurde behoren en waarin tevens een beschrijving van de staat van het gehuurde wordt gegeven, eventueel aangevuld met door partijen geparafeerde foto’s.”.Nu in de huurovereenkomst zelf uitdrukkelijk en nauwkeurig is omschreven wat onder ‘het gehuurde’ dient te worden verstaan, is hetgeen daarover in de Algemene Bepalingen wordt vermeld, niet relevant.
“Staat”in tegenstelling tot het kopje van artikel 1 van de Algemene Bepalingen dat luidt
“Omvang van het gehuurde”.
- technische omschrijving d.d. 13 januari 2004 (versie 0.2)
- documentenlijst d.d. 31 januari 2004 (= vermelding beschikbare aanvullende projectbescheiden
- tekeningen blad vdH-01 t/m vdH-03 d.d. 27 /28 januari 2004
- verhuurbrochure kantoorgebouw “De Poort van Cuijk
“(…) Huurder is verplicht alle zaken die door hem in, aan of op het gehuurde zijn aangebracht (…) op eigen kosten te verwijderen. (…)”.Het hof is dus evenals de kantonrechter van oordeel dat de vordering van Rabobank om [appellanten] te veroordelen tot betaling van de kosten die zij heeft gemaakt ter verwijdering van de huurdersvoorzieningen, dient te worden afgewezen. Dat betekent dat het incidenteel hoger beroep faalt en dat het hof het vonnis voor zover in reconventie gewezen, zal bekrachtigen.
“Voor zover partijen niet schriftelijk anders zijn overeengekomen, moeten door of namens huurder aangebrachte veranderingen of toevoegingen voor het einde van de huur door huurder ongedaan zijn gemaakt.”.Het hof is echter van oordeel dat het beroep van [appellanten] op deze bepaling in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de hierna volgende redenen, in onderling verband bezien.
“Over de tijd die met het herstel is gemoeid, gerekend vanaf de datum van het einde van de huurovereenkomst, is huurder aan de verhuurder een bedrag verschuldigd, berekend naar de laatst geldende huurprijs en vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten, onverminderd verhuurders aanspraken op vergoeding van de verdere schade en kosten.”), naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof is dus met de kantonrechter van oordeel dat de vordering van [appellanten] tot betaling van een gebruiksvergoeding gelijk aan de huur tot 31 maart 2011, dient te worden afgewezen.
“indien huurder (…) nalatig blijft in de nakoming van zijn uithet rapportvoorvloeiende verplichtingen (…)”[onderstreping hof]. Nu een rapport in de zin van deze bepaling niet beschikbaar is, valt niet in te zien wat de rechtsgrond is voor de vordering van [appellanten]. Voor zover [appellanten] heeft bedoeld de herstelkosten te vorderen op grond van artikel 6:74 BW, dan faalt die grondslag omdat de tekortkoming Rabobank niet kan worden toegerekend, aangezien deze niet is te wijten aan de schuld van Rabobank, althans volgens de in het verkeer geldende opvatting voor rekening van [appellanten] komt vanwege dezelfde redenen als hiervoor genoemd.