ECLI:NL:GHSHE:2014:4995

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
F 200.141.693-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na echtscheiding en beoordeling van draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, appellant, heeft verzocht om de eerder vastgestelde alimentatie voor de minderjarige kinderen te verlagen naar € 25 per kind per maand, met ingang van 8 augustus 2013. De vrouw, verweerster, heeft verzocht de eerdere beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het hoger beroep van de man af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 oktober 2014, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 57,50 per kind per maand moest betalen, maar de man stelde dat zijn financiële situatie was veranderd door het verlies van zijn baan en dat hij nu een WW-uitkering ontving. Hij voerde aan dat hij niet meer kon betalen dan € 25 per kind per maand. De vrouw betwistte dit en stelde dat de man ook inkomsten genereerde uit aikidolessen, wat hij ontkende.

Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man, gezien zijn inkomen uit de Ziektewet, een beschikbare draagkracht had van € 90 per maand. Het hof oordeelde dat de man zijn verzoek tot verlaging van de alimentatie niet voldoende had onderbouwd en dat de vrouw's verweer tegen de verlaagde alimentatie gegrond was. Uiteindelijk heeft het hof de kinderalimentatie vastgesteld op € 90 per maand, oftewel € 45 per kind per maand, met ingang van 8 augustus 2013. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 27 november 2014
Zaaknummer: F 200.141.693/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/266764 / FA RK 13-4225
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.A.J. Dappers,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Y.A.W.M. Molkenboer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 november 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 februari 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te wijzigen (bedoeld zal zijn: te vernietigen) en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de onderhoudsbijdrage voor de minderjarige kinderen van partijen nader wordt vastgesteld op € 25,= per kind per maand met ingang van
8 augustus 2013.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 19 maart 2014, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de man af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2014. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 oktober 2013;
  • de V-formulieren met bijlagen van de advocaat van de man d.dis 9 oktober 2014 en 13 oktober 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 20 juli 2007 met elkaar gehuwd. Zij hebben twee, thans nog minderjarige, kinderen:
- [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats];
- [de zoon] (hierna: [de zoon]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 20 mei 2010 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 25 juni 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 124,= per kind per maand met ingang van
22 oktober 2009.
3.3.
De man heeft de rechtbank verzocht de kinderalimentatie met ingang van 8 augustus 2013 nader vast te stellen op nihil.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, met wijziging van de beschikking van
20 mei 2010 voor zover het de kinderalimentatie betreft, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen nader vastgesteld op € 57,50 per kind per maand met ingang van 8 augustus 2013.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift stelt hij dat zijn arbeidsovereenkomst met De Harense Smid met ingang van 1 april 2013 is ontbonden en dat hij vanaf dat moment een WW-uitkering ontvangt.
De man wijst er voorts op dat hij tijdens de procedure bij de rechtbank een alimentatieberekening heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij voor zijn kinderen niet meer dan € 25,= per kind per maand kan betalen. De man heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard te trachten dit bedrag te voldoen. Door de vrouw is de berekening niet betwist en zij heeft zich met de uitkomst daarvan akkoord verklaard. Gelet op de overeenstemming die bij de rechtbank is bereikt, alsmede het feit dat de man de draagkracht mist om meer dan € 25,= per kind per maand te voldoen, dient zijn verzoek toegewezen te worden, aldus de man.
3.5.
De vrouw voert in haar verweerschrift aan dat zij ter zitting bij de rechtbank er wel mee heeft ingestemd om, gelet op de gegevens van het UWV, uit te gaan van een netto besteedbaar inkomen van de man van € 1.380,= per maand, maar zij betwist nadrukkelijk dat zij akkoord is gegaan met een alimentatiebijdrage van € 25,= per kind per maand.
Ook thans ontbreken recente inkomensgegevens van de man alsmede een draagkrachtberekening. De man volhardt in zijn ondeugdelijke handelwijze waardoor de vrouw bemoeilijkt wordt om gemotiveerd verweer te voeren. De vrouw stelt voorts dat de man geen inhoudelijke bezwaren aanvoert tegen de feitelijke uitgangspunten waarop de bestreden beschikking is gebaseerd.
Verder merkt de vrouw op dat zij van de man heeft vernomen dat hij een aikidoschool is gestart en dat hij in deze krijgskunst op meerdere scholen lesgeeft.
Ingangsdatum wijziging
3.6.
De ingangsdatum van de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 8 augustus 2013, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte van de kinderen
3.7.
De behoefte van de kinderen is tussen partijen evenmin in geschil, zodat het hof evenals de rechtbank het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van de kinderen zal vaststellen op € 840,19 per maand zal ofwel, afgerond, op € 420,= per kind per maand met ingang van
1 januari 2013.
Draagkracht
3.8.1.
Het hof stelt voorop dat uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg niet blijkt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de kinderalimentatie, zodat het hof aan die stelling van de man voorbij gaat en het hof de kinderalimentatie zal vaststellen aan de hand van de huidige richtlijnen voor de vaststelling van kinderalimentatie zoals die gelden met ingang van 1 april 2013.
3.8.2.
Beoordeeld moet worden in welke verhouding de behoefte van de kinderen tussen de ouders dient te worden verdeeld. Het hof volgt in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat de behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- per maand wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 850)].
Voor de lagere inkomens (beneden een netto besteedbaar inkomen van € 1.500,- per maand) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing, volgens de gepubliceerde tabellen.

Ten aanzien van de vrouw
3.8.3.
Het inkomen alsmede de draagkracht van de vrouw is tussen partijen in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof evenals de rechtbank, de draagkracht van de vrouw vaststelt op een bedrag van € 109,69 per maand per kind.

Ten aanzien van de man
3.8.4.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man gesteld dat zijn inkomen met ingang van 8 augustus 2013 € 1.326,= netto per maand bedraagt uit hoofde van een Ziektewetuitkering, hetgeen volgens de man correspondeert met een totale draagkracht van € 90,= per maand met ingang van 8 augustus 2013.
Het hof acht vorenstaande stelling van de man aannemelijk nu uit een door de man in het geding gebrachte uitkeringsspecificatie over de periode van 15 september 2014 tot en met 21 september 2014 blijkt van een netto weeksalaris van € 306,17 dat omgerekend € 1.326,= netto per maand bedraagt. Uit de brief van het UWV van 25 september 2014 blijkt vervolgens dat de uitkering van de man ongewijzigd zal blijven, nu uit de beoordeling van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige blijkt dat de man voorlopig niet kan werken.
Het hof constateert voorts dat door de vrouw niet is betwist dat de totale draagkracht van de man € 90,= per maand bedraagt op grond van zijn inkomen uit hoofde van de Ziektewetuitkering met ingang van 8 augustus 2013.
Op grond van het vorenstaande is het hof dan ook van oordeel dat aan de zijde van de man in beginsel dient te worden uitgegaan van een beschikbare draagkracht van € 90,= per maand.
3.8.5.
Ten aanzien van het betoog van de vrouw dat de man, naast zijn Ziektewetuitkering, over meer financiële middelen beschikt omdat hij tegen betaling aikodolessen geeft, overweegt het hof dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij hieruit vooralsnog geen substantiële inkomsten genereert. Het hof volgt de man in zijn stelling, zoals hij die heeft toegelicht ter zitting van het hof, dat hij af en toe aikidodemonstraties op middelbare scholen geeft teneinde te bewerkstelligen dat hij daar tegen betaling structureel les kan gaan geven, maar waarin hij tot op heden nog niet is geslaagd.
Het hof zal dan ook geen rekening houden met enige inkomsten uit aikidolessen, nu hiervan niet, althans niet voldoende is gebleken. Dat de man wel is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, hetgeen de man heeft erkend ter zitting van het hof, maakt dit niet anders.
 Aanvaardbaarheidstoets
3.8.6.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het hof verzocht rekening te houden met zijn betalingsverplichting ter zake de voormalige echtelijke woning van partijen, nu hij alle gemeenschappelijke lasten voldoet die aan die woning zijn verbonden. De man stelt dat de volledige hypotheeklasten door hem worden voldaan en dat er geen zicht is dat de woning op korte termijn zal worden verkocht. Volgens de man betreft dit een noodzakelijke betalingsverplichting waarvan hij zich niet kan bevrijden en leidt een kinderalimentatie van € 90,= per maand (€ 45,= per kind per maand), vanwege deze lasten, voor hem tot een onaanvaardbaar resultaat, omdat hij na betaling van deze bijdrage niet meer in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien. De man verzoekt het hof daarom de kinderalimentatie te matigen tot € 50,= per maand (€ 25,= per kind per maand).
3.8.7.
De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd, daartoe stellende dat zij de echtelijke woning wil verkopen en dat dit al twee keer mogelijk is geweest, maar dat de man koste wat kost in die woning wil blijven wonen. De woning staat weliswaar te koop, maar verkoop wordt door de man bemoeilijkt onder meer omdat hij bij herhaling het bord ‘te koop’ uit de tuin verwijdert. Verder stelt de vrouw dat partijen in een kort gedingvonnis hebben laten vastleggen dat de man er mee instemt dat wanneer hij verlaging van kinderalimentatie zou verzoeken, hij zich nimmer zal beroepen op de lasten die hij voldoet voor de echtelijke woning.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.8.
Het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets faalt. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd hetgeen, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, wel op zijn weg had gelegen. Van de man wordt tenminste verwacht dat hij een berekening in het geding brengt waarin de financiële gevolgen voor zijn draagkracht inzichtelijk worden gemaakt bij betaling van al zijn lasten, hetgeen de man heeft nagelaten. De gevolgen hiervan dienen voor rekening en risico van de man te komen.
Conclusie
3.8.9.
Nu zowel het verweer van de vrouw dat de man over meer financiële middelen beschikt als het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets, faalt, stelt het hof – zoals reeds overwogen in ro 3.8.4. – het aandeel van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast op € 90,= per maand.
Aangezien de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien, wordt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen beperkt tot de draagkracht van de man, zodat het hof de kinderalimentatie zal vaststellen op € 90,= per maand, zijnde € 45,= per kind per maand met ingang van 8 augustus 2013.
3.8.10.
Het voorgaande brengt mee dat de grieven van de man deels slagen, zodat zij in zoverre tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden.
Proceskosten
3.9.
De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, behoudens voor wat betreft de proceskosten;
en, opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 20 mei 2010 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch (thans rechtbank Oost-Brabant) voor zover het de kinderalimentatie betreft;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [de dochter], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] en
- [de zoon], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats],
zal voldoen een bedrag van € 45,= per kind per maand met ingang van 8 augustus 2013, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.C. van Dijkhuizen en M.C. Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2014.