ECLI:NL:GHSHE:2014:4989

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
F 200.145.761_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en draagkracht van de man

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw, die in 2008 zijn gehuwd en in 2013 zijn gescheiden. De man, die in hoger beroep is gekomen, betwist de door de rechtbank Oost-Brabant vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank had bepaald dat de man vanaf 30 september 2013 een bedrag van € 115,-- per maand aan de vrouw moest betalen. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om deze bijdrage te voldoen, omdat hij nagenoeg alle woonlasten van de voormalige echtelijke woning heeft betaald. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat de man, ongeacht zijn woonlasten, in staat is om een bijdrage te betalen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 oktober 2014 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de man in de periode van 30 december 2013 tot 7 april 2014 en vanaf 1 september 2014 geen draagkracht heeft om een bijdrage te betalen. Het hof heeft ook geconstateerd dat de man feitelijk de volledige woonlasten van de voormalige echtelijke woning heeft voldaan, terwijl de vrouw hieraan geen bijdrage heeft geleverd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de man geen draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te voldoen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud afgewezen. De proceskosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De uitspraak is gedaan door de rechters C.E.M. Renckens, C.A.R.M. van Leuven en E.L. Schaafsma-Beversluis op 27 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 27 november 2014
Zaaknummer: F 200.145.761/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/269114 / FA RK 13-5185
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.C.J. Theuns,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. D. Vong, thans mr. G.L. Brokking-van Alphen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 april 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in haar kosten van levensonderhoud af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 5 juni 2014, heeft de vrouw verzocht:
  • het verzoek van de man om de bestreden beschikking te vernietigen af te wijzen;
  • het verzoek van de man strekkende tot afwijzing van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in haar levensonderhoud als ongegrond en/of onbewezen, af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Theuns;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Brokking-van Alphen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 december 2013;
  • de brief van de advocaat van de man d.d. 24 april 2014 met productie 8, ingekomen ter griffie op 25 april 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de man op 9 oktober 2014.
2.5.
Het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de man op 21 oktober 2014 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. De vrouw heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof beslist dat deze stukken worden toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 19 september 2008 te [huwelijksplaats] gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats];
  • [de zoon] (hierna: [de zoon]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 2 augustus 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 25 september 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank heeft in deze beschikking de door partijen getroffen onderlinge regelingen opgenomen. Partijen zijn, voor zover thans van belang, overeengekomen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen een bedrag van € 142,50 per kind per maand voldoet met ingang van de dag dat de echtscheidings-beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De vrouw heeft bij verzoekschrift d.d. 30 september 2013 de rechtbank verzocht te bepalen dat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift maandelijks een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud moet betalen van € 595,--, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad – verklaarde beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 30 september 2013 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 115,-- per maand dient te voldoen.
3.5.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De grieven van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot zijn draagkracht.
Ingangsdatum
3.7.
De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 30 september 2013, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte vrouw
3.8.
De door de rechtbank vastgestelde huwelijksgerelateerde behoefte ad € 1.425,-- netto per maand is in hoger beroep niet in geschil, zodat deze vast staat.
Behoeftigheid vrouw
3.9.
De door de rechtbank vastgestelde aanvullende behoefte van de vrouw ad € 393,-- netto per maand is in hoger beroep evenmin in geschil.
Draagkracht man
3.10.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 115,-- per maand te voldoen.
3.10.1.
Het hof stelt naar aanleiding van het verhandelde ter zitting in hoger beroep vast dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat de man – gelet op de vermindering van zijn inkomen als gevolg van zijn werkloosheid – in de periode 30 december 2013 tot 7 april 2014 en met ingang van 1 september 2014 geen draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen. Grief 1 van de man slaagt derhalve.
3.10.2.
Het vorenstaande brengt met zich dat het hof alleen de draagkracht van de man over de periodes 30 september 2013 tot 1 januari 2014 en 7 april 2014 tot 1 september 2014 dient te beoordelen. Het hof stelt vast dat de man alleen een grief heeft gericht tegen de door de rechtbank in aanmerking genomen woonlasten. Het hof zal daarom deze post hieronder bespreken en voor het overige uitgaan van het inkomen van de man en zijn overige lasten zoals die uit de bestreden beschikking blijken.
Woonlasten
3.11.
De man voert aan dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht ten onrechte slechts rekening heeft gehouden met de helft van de woonlasten van de voormalige echtelijke woning. Feitelijk is gebleken dat de vrouw, ondanks herhaalde verzoeken daartoe van de man, weigerachtig is gebleven om de andere helft van de woonlasten van de voormalige echtelijke woning te betalen. De man was daarom gedwongen, overigens met behulp van zijn ouders, de volledige woonlasten te voldoen. De man stelt zich op het standpunt dat dientengevolge geen draagkracht resteert voor het betalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
3.11.1.
De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Ongeacht hetgeen de man feitelijk aan woonlasten heeft voldaan, dient bij de berekening van de draagkracht van de man te worden uitgegaan van de helft van de woonlasten van de voormalige echtelijke woning. De vrouw heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat – zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de juiste pensioenpremie en de volledige woonlasten – de man een draagkracht heeft om een bedrag van € 80,-- als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen. De vrouw heeft verder aangevoerd dat zij gelet op haar inkomsten en uitgaven geen bijdrage kon leveren in de woonlasten van de voormalige echtelijke woning.
3.12.2.
Het hof stelt vast dat uit de door de man overgelegde aflossingsnota van de Bank of Schotland alsmede de afrekening van de notaris volgt dat de man – behoudens een bedrag van € 2.551,52 – de volledige woonlasten van de voormalige echtelijke woning heeft voldaan, hetgeen ook niet door de vrouw wordt betwist. Het hof is daarom met de man van oordeel dat de rechtbank bij de bepaling van zijn draagkracht ten onrechte slechts rekening heeft gehouden met de helft van de woonlasten van € 578,13 per maand. De rechtbank heeft becijferd, dat de man met die woonlasten van € 578,13 per maand een draagkracht heeft voor het betalen van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 115,-. Nu gebleken is, dat de man zo goed als de volledige woonlasten van € 1.156,26 per maand heeft voldaan is het – naar het oordeel van het hof – evident dat het de man aan draagkracht ontbreekt om daarnaast nog enig bedrag te betalen ter voorziening in het levensonderhoud van de vrouw.
Het hof zal daarom het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen alsnog afwijzen.
Grief 2 van de man slaagt derhalve.
3.13.
De beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd.
Proceskosten
3.14.
De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 januari 2014, behoudens voor wat betreft het bepaalde ten aanzien van de proceskosten,
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het dit geding inleidend verzoek van de vrouw;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens C.A.R.M. van Leuven en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2014.