ECLI:NL:GHSHE:2014:4988

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
F 200.149.100_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen minderjarige en vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een minderjarige dochter en haar vader. De moeder, appellante in principaal appel, verzoekt de beschikking van de rechtbank Limburg van 5 maart 2014 te vernietigen, waarin een begeleide omgangsregeling is vastgesteld. De vader, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek tot onbegeleide omgang toe te wijzen. De rechtbank had eerder bepaald dat de omgang tussen de vader en de dochter onder begeleiding van een instantie zou plaatsvinden, met een opbouwende frequentie. De moeder is van mening dat de omgang beperkt moet blijven tot eenmaal per vier weken, gezien de zorgelijke voorgeschiedenis en de veiligheid van de dochter. De vader betwist deze zorgen en stelt dat er geen contra-indicaties zijn voor een uitbreiding van de omgangsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2014 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof oordeelt dat de moeder ontvankelijk is in haar hoger beroep, ondanks het verweer van de vader. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank om de begeleide omgangsregeling uit te breiden, en legt een dwangsom op aan de moeder voor het geval zij de regeling niet nakomt. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de affectieve relatie tussen partijen. De beschikking is op 18 november 2014 uitgesproken en op schrift gesteld op 27 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 27 november 2014
Zaaknummer: F 200.149.100/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/110264 / FA RK 11-1195
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A.W.M. Vogels,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.M. Maliepaard.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 mei 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader zal plaatsvinden onder begeleiding van Rubicon dan wel Anacare (BOR-regeling 2), gedurende een uur per vier weken.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 juni 2014, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van het hoger beroep.
Tevens heeft de vader bij voornoemd verweerschrift incidenteel appel ingesteld en verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarin is bepaald dat de omgang tussen de vader en de minderjarige wordt opgebouwd volgens het in de bestreden beschikking opgenomen schema en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vader in eerste aanleg alsnog toe te wijzen, onder oplegging van een dwangsom aan de moeder van € 500,-- voor ieder keer dat zij haar medewerking aan de hulpverlening van Rubicon, althans een vergelijkbare instantie onthoudt en voor iedere keer dat zij haar medewerking aan de uitvoering van de omgangsregeling onthoudt
.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2014, heeft de moeder verzocht de vader zijn incidenteel appel te ontzeggen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Vogels;
  • de vader, bijgestaan door mr. Maliepaard;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 6 april 2012, 6 februari 2014 en 6 augustus 2014;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 22 oktober 2014;
  • de ter zitting door mr. Vogels overgelegde en voorgedragen zittingsaantekeningen.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats].
De vader heeft [de dochter] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [de dochter] uit.
3.2.
De vader heeft de rechtbank – voor zover thans van belang – verzocht om een omgangsregeling tussen hem en [de dochter] vast te stellen gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 16.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen vast te stellen.
3.3.
Bij beschikking van 9 november 2011 heeft de rechtbank Roermond de raad verzocht een onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over de omgangsregeling.
De rechtbank heeft verder het verzoek tot het vaststellen van een voorlopige begeleide omgangsregeling afgewezen.
3.4.
Bij beschikking van 9 mei 2012 heeft de rechtbank Roermond – voor zover thans van belang – de beslissing omtrent de omgangsregeling aangehouden voor de duur van zes maanden en de raad verzocht nader te rapporteren omtrent de omgangsregeling.
3.5.
Bij beschikking van 23 januari 2013 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, bepaald dat voorlopig onder de regie van de Mutsaersstichting een begeleide omgangsregeling (BOR) tussen de vader en [de dochter] wordt aangeboden.
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de omgangsregeling tussen [de dochter] en de vader voorlopig totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van Rubicon dan wel Anacare (BOR-regeling 2), volgens het schema:
  • de eerste twee maanden gedurende 1 uur per twee weken;
  • de volgende twee maanden gedurende 1,5 uur per twee weken;
  • vervolgens gedurende 2 uur per twee weken.
3.7.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte een begeleide omgangsregeling tussen [de dochter] en de vader bepaald met een frequentie van eenmaal per twee weken, daaraan een voorlopige status toegekend en iedere verdere beslissing aangehouden. De moeder is van mening dat de omgang tussen [de dochter] en de vader blijvend beperkt dient te worden tot begeleide omgang met een maximale frequentie van eenmaal per vier weken, gelet de uiterst zorgelijke voorgeschiedenis in de relatie tussen partijen en rond [de dochter]. De moeder heeft ter zitting van het hof hieraan toegevoegd dat met deze frequentie het doel is bereikt, te weten dat [de dochter] contact heeft met de vader op een wijze waarop zij een positief beeld van hem krijgt; een beperkte uitbreiding van de duur kan de moeder wel toestaan. De omgang tussen de vader en [de dochter] wordt voor de moeder nadrukkelijk begrensd door de eisen van veiligheid van [de dochter] en de draagkracht van alle betrokkenen. De moeder stelt dat de raad eenzijdig de focus richt op haar wantrouwen en stap voor stap probeert de grenzen van de omgangsregeling te verleggen op een wijze waardoor haar vertrouwen en draagkracht worden overschreden. De raad veronachtzaamt daarbij de zorgen die de raad eerder heeft vastgesteld omtrent de persoonlijkheidsstructuur, de onvoorspelbaarheid en onveiligheid van de vader. Daarbij komt dat een verhoging van de frequentie van de omgangsmomenten naar eenmaal per twee weken een verstoring van het gezinsritme oplevert, hieraan kosten zijn verbonden en lastig te combineren is met andere activiteiten van [de dochter]. Ook de bij [de dochter] recent vastgestelde ziekte verdraagt zich niet met verhoging van de omgangsfrequentie.
Indien het hof van oordeel is dat de grieven van de moeder slagen, verzoekt de moeder om een definitieve omgangsregeling te bepalen en de zaak daarmee af te doen.
3.9.
De vader voert in het verweerschrift tevens incidenteel appel – kort samengevat – het volgende aan.
De vader stelt zich op het standpunt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, nu sprake is van een tussenbeschikking en proefcontacten in het kader van onderzoek. De enkele vermelding onder de beschikking dat hoger beroep kan worden ingesteld, maakt dit niet anders. Ter zitting heeft de vader hieraan toegevoegd dat de moeder daarnaast niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep omdat de rechtbank donderdag 20 november 2014 de zaak verder zal behandelen, zodat haar belang bij dit hoger beroep is komen te vervallen.
De vader voert aan dat de moeder haar medewerking heeft onthouden aan de uitvoering van de regeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld. De vader verzoekt daarom een dwangsom aan de omgangsregeling te verbinden van € 500,--.
De vader voert verder aan dat de moeder in haar betoog met name ingaat op het verleden, de vermeende persoonlijkheidsstructuur van de vader en het wantrouwen dat zij in de vader heeft. De vader betwist deze stellingen. Uit het rapport van de raad van 4 december 2012 blijkt dat hij alle hulpverleningstrajecten positief heeft afgesloten, waardoor volgens de vader geen reden meer aanwezig is om de omgang met [de dochter] nog gedurende lange tijd onder begeleiding te laten plaatsvinden. Uit de eindrapportage van de Mutsaersstichting volgt dat de omgangscontacten tussen [de dochter] en de vader positief zijn verlopen. Zowel de ouders als [de dochter] hebben een groei laten zien in de omgang. [de dochter] heeft behoefte aan omgang met de vader en zij heeft er ook behoefte aan dat ouders dat voor haar realiseren. De vader begrijpt dat de omgang gefaseerd dient te worden opgebouwd en partijen nog begeleiding nodig hebben. De vader vindt echter dat de opbouw die de rechtbank heeft vastgesteld van een te grote voorzichtigheid getuigt die niet in overeenstemming is met het belang van [de dochter] om te komen tot contactopbouw. De vader stelt dat de draagkracht van [de dochter] het toelaat om de omgang uit te breiden en er geen contra-indicaties voor omgang tussen [de dochter] en de vader aanwezig zijn. De vader heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij in het verleden nooit gewelddadig is geweest richting [de dochter] en dat hij zijn leven nu al langere tijd op orde heeft. Nu de moeder zich op het standpunt heeft gesteld dat zij de draagkracht voor een uitbreiding van de omgang niet heeft, dient zij – naar de mening van de vader – hulpverlening voor zichzelf in te schakelen.
De vader verzoekt in incidenteel appel om de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek toe te wijzen waarbij als volgt wordt toegewerkt naar onbegeleide omgang:
  • gedurende de eerste twee maanden twee uur per twee weken omgang onder begeleiding van Rubicon althans een vergelijkbare instantie;
  • gedurende de volgende twee maanden onbegeleide omgang gedurende vier uur per twee weken waarbij het halen en brengen van [de dochter] via Rubicon althans een vergelijkbare instantie begeleid blijft worden;
  • gedurende de volgende twee maanden onbegeleide omgang op een dag per twee weken van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij het halen en brengen van [de dochter] via Rubicon althans een vergelijkbare instantie begeleid blijft worden;
  • vervolgens: vaststelling van een definitieve omgangsregeling van een weekend per veertien dagen.
3.10.
De moeder heeft in het verweerschrift op het incidenteel appel, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – op het verzoek van de vader gereageerd.
De moeder stelt dat er forse contra-indicaties voor de omgang tussen [de dochter] en haar vader aanwezig zijn. Het probleem is dat de vader overkomt als rustig en redelijk maar aangetoond is dat hij volkomen onverwacht zeer agressief kan worden. De moeder kan het niet met haar ouderlijke verantwoordelijk verenigen om [de dochter] hieraan bloot te stellen. De moeder acht het overbodig om de goed verlopende omgangsmomenten in de wind te slaan door pressie uit te oefenen richting meer. Hetzelfde geldt ten aanzien van de door de vader verzochte dwangsom. Inning van dwangsommen zou het gezinsinkomen onder druk zetten, zodat dit in strijd is met de belangen van [de dochter].
3.11.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – het volgende verklaard.
De raad heeft in het begin de angst van de moeder serieus genomen. De raad heeft in dat kader eerst geadviseerd dat vader hulpverlening nodig had alvorens de begeleide omgang tussen [de dochter] en de vader op te starten, hetgeen ook is gebeurd. De moeder vormt thans een belemmerende factor in de contactopbouw tussen [de dochter] en de vader. Het is voor [de dochter] van groot belang dat zij van haar ouders hoort dat zij van de andere ouder mag houden en er mee om mag gaan.
Het verslag van Rubicon is helder. Bij de begeleide omgang is duidelijk naar voren gekomen dat [de dochter] behoefte heeft aan meer omgang met de vader. Er is sprake van contactgroei tussen [de dochter] en de vader. De raad adviseert – gelet op de leeftijd van [de dochter] – om de frequentie van de begeleide omgang te verhogen. Dat is op dit moment van groter belang dan het verlengen van de duur van de omgangsmomenten.
3.12.
Het hof oordeelt als volgt.
De ontvankelijkheid
3.12.1.
Ingevolge artikel 358 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan van een tussenbeschikking slechts tegelijk met de eindbeschikking hoger beroep worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat wanneer er in een tussenbeschikking sprake is van een onherroepelijke beslissing, die eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt, hoger beroep kan worden ingesteld tegen deze beschikking (vgl. Hoge Raad 28 september 2007, LJN BA5804). Hiervan is – naar het oordeel van het hof – in de onderhavige zaak sprake nu de voorlopige omgang tussen [de dochter] en de vader, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Daarbij komt dat uit de bestreden beschikking volgt dat hoger beroep tegen deze beslissing mogelijk is.
Voor zover de vader heeft betoogd dat de moeder niet-ontvankelijk zou zijn in haar hoger beroep omdat de rechtbank op 20 november 2014 de zaak verder zal behandelen, slaagt ook dit ontvankelijkheidsverweer van de vader niet. De moeder heeft recht op een beoordeling van de bestreden beschikking. Geheel daarnaast staat dat de bodemprocedure een bepaald verloop kan hebben en dat wellicht afstemming van de procedure bij het hof en de verdere behandeling van de bodemzaak nodig is. Die afstemming is niet aan het hof, maar behoort door de partijen of de partij die het aangaat in de bodemprocedure aan de orde te worden gesteld.
De moeder is derhalve ontvankelijk in haar hoger beroep, zodat het of aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak toekomt.
Inhoudelijke beoordeling
3.12.2.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.12.3.
Niet in geschil is dat de vader recht heeft op omgang met [de dochter], maar wel de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven.
3.12.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de begeleide omgangsregeling tussen [de dochter] en de vader heeft uitgebreid op de wijze zoals in de bestreden beschikking is weergegeven. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe:
Zowel uit het eindverslag van de Mutsaersstichting d.d. 4 november 2013 als uit het nadien gereed gekomen verslag van Rubicon d.d. 2 september 2014 volgt dat de begeleide omgangsmomenten tussen de vader en [de dochter] goed verlopen en dat een uitbreiding van deze begeleide omgangsmomenten in het belang van [de dochter] is. Uit voornoemd verslag van Rubicon volgt voorts dat sprake is van een duidelijke contactgroei tussen de vader en [de dochter] en dat de huidige omgangsmomenten qua frequentie en duur te kort zijn om een beeld te krijgen van de verdere mogelijkheden en beperkingen van de vader in de omgang met [de dochter]. Daarbij komt dat de raad ter zitting van het hof eveneens heeft verklaard dat een uitbreiding van de frequentie van de begeleide omgangsmomenten in het belang van [de dochter] is. Nu het hof, ook in het hoger beroep, niet is gebleken van steekhoudende contra-indicaties tegen uitbreiding van de begeleide omgangsregeling – zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaald – zal het hof het verzoek in hoger beroep van de moeder afwijzen. Het hof zal eveneens het verzoek van de vader in hoger beroep inzake de uitbreiding van de omgangsregeling afwijzen, omdat het hof de door de vader voorgestane opbouwende omgangsregeling op dit moment te prematuur acht.
Dwangsom
3.12.5.
De vader heeft verzocht om aan de nakoming van de door de rechtbank vastgestelde begeleide omgangsregeling een dwangsom te verbinden. Het hof overweegt hieromtrent dat uit het verslag van Rubicon d.d. 2 september 2014 volgt dat de begeleide omgangsmomenten hebben plaatsgevonden volgens de frequentie en duur voorafgaand aan de bestreden beschikking vastgesteld, omdat de moeder niet akkoord was met de uitbreiding van de begeleide omgangsregeling. Nu ook ter zitting van het hof is gebleken dat de moeder niet voornemens is om een uitbreiding in frequentie van de begeleide omgangsregeling toe te staan, ziet het hof daarin aanleiding de vader te volgen in zijn verzoek om aan de door de rechtbank vastgestelde begeleide omgangsregeling een dwangsom te verbinden. Het hof acht een dwangsom als prikkel voor de moeder om deze regeling na te komen noodzakelijk. Het hof zal bepalen dat de moeder een dwangsom zal verbeuren van € 250,-- per keer dat zij geen gevolg geeft aan de in de bestreden beschikking opgelegde omgangsregeling, tot een maximum van € 10.000,--.
3.13.
Het vorenstaande maakt dat het hof de grieven van zowel de moeder als de vader tegen de bestreden beschikking zal verwerpen en de bestreden beschikking – onder aanvulling van het dictum met een dwangsombepaling – zal bekrachtigen.
Proceskosten
3.14.
De vader heeft verzocht om de moeder in de proceskosten van deze procedure te veroordelen. Het hof ziet echter geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, nu partijen een affectieve relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt – met aanvulling van gronden – de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 maart 2014;
bepaalt dat de moeder een dwangsom van € 250,-- zal verbeuren per keer dat zij de door de rechtbank bij beschikking van 5 maart 2014 vastgestelde omgangsregeling vanaf de datum van deze beschikking niet nakomt, tot een maximum van € 10.000,--;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 18 november 2014 in het openbaar uitgesproken door mrs. C.A.R.M. van Leuven, M.C. van Dijkhuizen en H.J.M. van Arkel-van Gasselt, in tegenwoordigheid van mr. E. Mimpen als griffier en op schrift gesteld op 27 november 2014.