ECLI:NL:GHSHE:2014:4985

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
F 200.144.055_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van beschikking inzake kinderalimentatie en vaststelling onderhoudsbijdrage

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2013, waarin de verzoeken van partijen om vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun dochter werden afgewezen. De vrouw verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en een maandelijkse bijdrage van € 477,85 vast te stellen. De man verzocht het hoger beroep af te wijzen en stelde dat de rechtbank de behoefte van de dochter en de draagkracht van beide ouders onjuist had vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de eerdere beschikkingen van de rechtbank.

Het hof oordeelt dat de vrouw en de man op 1 september 2007 zijn gehuwd en dat uit dit huwelijk een dochter is geboren. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de onderlinge afspraken over de zorg en kosten van de dochter vastgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de dochter per 1 januari 2014 € 675,96 per maand bedraagt, en dat de draagkracht van de vrouw € 154,56 per maand en van de man € 710,- per maand is. Het hof heeft de zorgkorting van 35% in aanmerking genomen en de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding vastgesteld op € 281,79 per maand voor de periode van 22 april 2014 tot 3 juni 2014, € 195,86 per maand voor de periode van 3 juni 2014 tot 1 januari 2015, en € 188,86 per maand vanaf 1 januari 2015.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de onderhoudsbijdrage en heeft de man verplicht om de vastgestelde bedragen aan de vrouw te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 27 november 2014
Zaaknummer: F 200.144.055/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/253388 / FA RK 12-5224-3
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel, thans mr. A.T.L. van Zandvoort,
tegen
[de man],
wonende te
[woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Kamphuis.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 maart 2014, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man gehouden is maandelijks een bedrag van € 477,85 te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige, met ingang van de datum dat de minderjarige het hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 april 2014, heeft de man verzocht het hoger beroep van de vrouw tot vernietiging van voormelde beschikking af te wijzen als ongegrond, althans te bekrachtigen onder verbetering van de gronden, dan wel, indien het hof wel aanleiding ziet om de genoemde beschikking te vernietigen, een alimentatie ten laste van de man, te betalen aan de vrouw ten behoeve van de minderjarige dochter van partijen, in goede justitie vast te stellen, rekening houdende met alle gronden zoals in het verweerschrift en de stukken in eerste aanleg verwoord door de man.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Zandvoort;
  • de man, bijgestaan door mr. Kamphuis.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 30 september 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 3 oktober 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 1 september 2007 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
3.2.
Bij beschikking van 14 januari 2011 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 25 januari 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank voorts de onderling getroffen regelingen, zoals vermeld in het bij het verzoekschrift overgelegde echtscheidingsconvenant (van 2 december 2010) en ouderschapsplan (van 15 november 2010), opgenomen in die beschikking onder verwijzing naar de aangehechte kopieën daarvan.
3.2.1.
In voormeld ouderschapsplan hebben partijen, voor zover thans van belang – kort en zakelijk weergegeven – een co-ouderschapsregeling afgesproken (waarbij [de dochter] formeel haar hoofdverblijf bij de moeder heeft gehouden) en partijen omtrent de kosten van [de dochter] hebben afgesproken:
  • “de daadwerkelijke kosten voor kinderdagverblijf of peuterspeelzaal en school zullen naar draagkracht van de ouders betaald worden;
  • de moeder betaalt in eerste instantie de volledige rekening of factuur voor kosten van [de dochter] en belast het deel van de vader door. De vader ontvangt van de moeder een kopie van de factuur/rekening;
  • de moeder betaalt 35% van de kosten voor [de dochter] en de vader betaalt uiteindelijk dus 65%;
  • de vader moet zijn deel van de gemaakte kosten per bank betalen aan de moeder (binnen een termijn van 14 dagen);
  • de verdeelsleutel van 65% voor de vader en 35% voor de moeder wijzigt als de moeder een nieuwe partner krijgt en samenwonend is. Dan wordt de verdeelsleutel ieder de helft: dus 50% - 50%.
  • De jaarlijkse kinderbijslag (in 2010 een bedrag van € 780,-) zal 50%-50% verdeeld worden.”
3.2.2.
In het echtscheidingsconvenant zijn onder 1.5. gelijkluidende afspraken opgenomen omtrent de verdeling van de zorgtaken en kosten van [de dochter]. Voorts is hierin opgenomen:
“De dagelijkse kosten van [de dochter] alsmede huisvestingskosten welke ontstaan gedurende de periode dat [de dochter] bij een van partijen verblijft, komen voor rekening van de desbetreffende ouder.”
3.3.
Bij beschikking van 12 december 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch – zakelijk weergegeven – de behandeling van de verzoeken van partijen met betrekking tot het hoofdverblijf van [de dochter], de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie, pro forma aangehouden tot een nadere zittingsdatum en partijen naar mediation verwezen.
3.4.
Bij beschikking van 25 maart 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant voormelde beschikking van 14 januari 2011 en het ouderschapsplan van partijen van 15 november 2010 gewijzigd voor wat betreft het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en bepaald dat [de dochter] haar hoofdverblijf zal hebben bij de man en een contactregeling tussen [de dochter] en de vrouw vastgesteld.
De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van de kinderalimentatie aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om in overleg de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] vast te stellen en de rechtbank daaromtrent te berichten.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant, zo begrijpt het hof, beide verzoeken van partijen om vaststelling van een door de ander te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], afgewezen.
3.6.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De grieven van de vrouw betreffen - zakelijk weergegeven - :
  • een klacht tegen het procesverloop in eerste aanleg (grief 1);
  • het zorgkortingspercentage (grief 2).
3.8.
De man heeft in het kader van zijn verweer bezwaar gemaakt tegen de wijze van vaststelling van de behoefte van [de dochter] door de rechtbank, alsmede de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw. Tot slot heeft de man een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets.
Grief 1
3.9.
In haar eerste grief klaagt de vrouw over het procesverloop in eerste aanleg.
Naar het oordeel van het hof heeft de man terecht aangevoerd dat de eerste grief van de vrouw niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kan leiden, hetgeen door vrouw niet is betwist. Het hof gaat derhalve aan die grief voorbij.
Ingangsdatum wijziging
3.10.
Bij beschikking d.d. 3 april 2014 heeft dit hof, voor zover thans van belang – kort en zakelijk weergegeven – voormelde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 25 maart 2013 vernietigd voor wat betreft het hoofdverblijf van [de dochter] en met ingang van 22 april 2014 het hoofdverblijf van [de dochter] bij de vrouw bepaald en een contactregeling tussen de man en [de dochter] vastgesteld.
3.11.
De ingangsdatum van de eventueel vast te stellen onderhoudsbijdrage, zijnde 22 april 2014, is tussen partijen niet in geschil, zodat het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte [de dochter]
3.12.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de naar analogie van artikel 1:402a lid 1 BW geïndexeerde behoefte van [de dochter] per 1 januari 2014 € 675,96 per maand bedraagt en dat hierop het kindgebonden budget dat de vrouw thans ontvangt van € 85,- per maand in mindering dient te worden gebracht.
Het hof stelt het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van [de dochter] derhalve vast op € 590,96 per maand.
Draagkracht
3.13.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding de behoefte van [de dochter] tussen de ouders moet worden verdeeld.
Het hof volgt de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat de behoefte van [de dochter] tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.500,- wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 860)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
Draagkracht vrouw
3.14.
Tussen partijen is in geschil of bij de berekening van de draagkracht van de vrouw dient te worden uitgegaan van de jaaropgaaf 2013, dan wel het gemiddelde inkomen dat blijkt uit de meeste recente loonstroken.
3.14.1.
Het inkomen van de vrouw bedraagt blijkens de salarisspecificaties van juli tot en met september 2014 gemiddeld € 1.646,06 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt zij een eindejaarsuitkering.
Het fiscaal inkomen van de vrouw bedraagt volgens de jaaropgaaf 2013 € 19.686,- op jaarbasis.
3.14.2.
Het hof stelt vast dat het inkomen van de vrouw in 2014 niet substantieel gewijzigd is ten opzichte van 2014, hetgeen door de man ook niet uitdrukkelijk is betwist. Gelet op het fluctuerende inkomen van de vrouw – dat het gevolg is van wisselende diensten – is het hof van oordeel dat een jaaropgaaf in het onderhavige geval een meer getrouw beeld geeft van het inkomen dat de vrouw gemiddeld in de loop van een jaar geniet. Het hof zal bij zijn beoordeling derhalve van de jaaropgaaf 2013 uitgaan.
3.14.3.
De vrouw heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- alleenstaande ouderkorting,
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
3.15.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op een bedrag van € 1.544,- per maand.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 154,56 per maand.
Draagkracht man
3.16.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de man € 2.664,- per maand bedraagt en dat zijn draagkracht € 710,- per maand bedraagt.
3.17.
Volgens de man dient met het fiscaal voordeel geen rekening meer te worden gehouden, nu het een feit van algemene bekendheid is dat de voordeelregeling per 1 januari 2015 zal worden afgeschaft.
Tegen deze stelling heeft de vrouw geen verweer gevoerd.
2.18.
Het hof oordeelt als volgt.
Vanaf 1 januari 2015 komt het (forfaitaire) fiscale voordeel te vervallen, zodat de beschikbare draagkracht van de man hiermee vanaf 1 januari 2015 niet meer dient te worden verhoogd. Tot 1 januari 2015 bedraagt het fiscale voordeel € 28,- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt tot 1 januari 2015 derhalve € 738,- per maand en per 1 januari 2015 € 710,- per maand.
Onderhoudsverplichting jegens jongste kind
3.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat de man en zijn nieuwe partner op [geboortedatum] 2014 een zoon hebben gekregen.
3.20.
Ter zitting hebben partijen ermee kunnen instemmen dat het hof ervan uitgaat dat de draagkracht van de man in de verhouding 50%-50% tussen [de dochter] en de zoon van de man dient te worden verdeeld.
De beschikbare draagkracht voor [de dochter] bedraagt derhalve:
  • van 22 april 2014 tot 3 juni 2014 € 738,- per maand;
  • van 3 juni 2014 tot 1 januari 2015 € 369,- per maand;
  • vanaf 1 januari 2015 € 355,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.21.
Op basis van het vorenstaande komt het hof tot de volgende verdeling van de kosten voor [de dochter] over beide ouders in de periode van 22 april 2014 – 3 juni 2014:
het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 738,- / € 892,56 x € 590,96 = € 488,63
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 154,56 / € 892,56 x € 590,96 = € 102,33
samen € 590,96
Derhalve komt van de totale behoefte van [de dochter] een gedeelte van € 488,63 per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 102,33 per maand voor rekening van de vrouw.
3.22.
In de periode van 3 juni 2014 tot 1 januari 2015 en de periode vanaf 1 januari 2015 overstijgt de behoefte van [de dochter] de totale draagkracht van partijen – de totale draagkracht bedraagt in die periodes € 523,56 respectievelijk € 509,56 per maand – zodat het hof voor die periodes niet aan een draagkrachtvergelijking toekomt.
Zorgkorting
3.23.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat uitgegaan dient te worden van een zorgkortingspercentage van 35%. Nu het eigen aandeel van de ouders in de kosten € 590,96 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 206,84 per maand.
3.24.
De eerder afgeleide draagkracht van de man wordt verminderd met het bedrag van de zorgkorting.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding in de periode van 22 april 2014 tot 3 juni 2014 derhalve vast op € 281,79 per maand.
3.25.
Nu in de periode van 3 juni 2014 tot 1 januari 2015 en de periode vanaf 1 januari 2015 de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van [de dochter] te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort in mindering komt op zijn zorgkorting, zodat de door hem te betalen bijdrage als volgt wordt berekend:
  • € 369,- minus (€ 206,84 - € 33,70) = € 195,86 per maand in de periode van 3 juni 2014 tot 1 januari 2015;
  • € 355,- minus (€ 206,84 - € 40,70) = € 188,86 per maand in de periode vanaf 1 januari 2015.
Aanvaardbaarheidstoets
3.26.
De man verzoekt rekening te houden met de hypotheeklasten verbonden aan het appartement van zijn nieuwe partner, zijnde € 640,- per maand, minus het in de bijstandsnorm verdisconteerde bedrag aan woonlasten, zijnde € 224,- per maand (het aandeel dat zijn nieuwe partner zelf kan betalen), derhalve een bedrag ad 416,- (het aandeel dat voor rekening van de man komt). De man stelt dat de woning in het verleden verhuurd is geweest, maar dat dit thans niet meer tot de mogelijkheden behoort.
3.27.
De vrouw maakt hiertegen gemotiveerd bezwaar. De vrouw heeft één week voor de zitting in het voorbijgaan gezien dat de woning thans nog bewoond wordt. Hiervan heeft zij foto’s gemaakt.
3.28.
Het hof is van oordeel dat, wat ook zij van de vraag of de woning op dit moment nog wordt verhuurd, de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat het appartement niet opnieuw (aan een andere huurder) verhuurd zal kunnen worden.
Nog afgezien van het voorgaande heeft de man niet aangetoond dat hij (dan wel zijn partner) zich niet kan bevrijden van voornoemde betalingsverplichting, dan wel dat de bijdrage die volgt uit de draagkrachttabel – vanwege deze lasten – voor hem tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, omdat hij bij betaling van deze bijdrage met zijn inkomen niet meer in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien.
3.29.
De door de man en zijn nieuwe partner te betalen hypotheeklasten, kunnen derhalve niet leiden tot verhoging van het forfaitaire bedrag voor de kosten van levensonderhoud dat in aanmerking moet worden genomen.
3.30.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding op grond van al het vorenoverwogene vast op:
  • € 281,79 per maand in de periode van 22 april 2014 tot 3 juni 2014;
  • € 195,86 per maand in de periode van 3 juni 2014 tot 1 januari 2015;
  • € 188,86 per maand in de periode vanaf 1 januari 2015.
3.31.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en het verzoek van de vrouw alsnog (gedeeltelijk) toewijzen, in die zin dat het hof een onderhoudsbijdrage vaststelt als hierna te melden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover daarbij het verzoek van de vrouw om vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage is afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 14 januari 2011 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch en het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant (van 2 december 2010) en ouderschapsplan (van 15 november 2010);
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], zal voldoen een bedrag van:
  • € 281,79 per maand in de periode van 22 april 2014 tot 3 juni 2014;
  • € 195,86 per maand in de periode van 3 juni 2014 tot 1 januari 2015;
  • € 188,86 per maand in de periode vanaf 1 januari 2015, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. van Dijkhuizen, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en O.G.H. Milar en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2014.