3.3.De kantonrechter heeft in het vonnis, waarvan beroep, geoordeeld dat [appellante] niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Verder oordeelde de kantonrechter dat er gelet op de bovenmatige verzorging, de medische kosten en de verschijnselen bij de hond geen sprake is van “normaal gebruik”. [appellante] heeft niet aan haar mededelingsplicht voldaan door niet mee te delen dat uit het stamboek blijkt dat de voorouders een cumulatief verhoogd risico opleverden. [appellante] is dus toerekenbaar tekortgeschoten. [geïntimeerde] heeft binnen bekwame tijd het gebrek gemeld.
De kantonrechter heeft op deze gronden [appellante] veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 2.100,--, haar veroordeeld tot betaling van schade op te maken bij staat, en haar veroordeeld in de proceskosten met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
3.4.1.[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde]. De grieven van [appellante] houden het volgende in.
Met grief I stelt [appellante] dat de kantonrechter de zaak heeft beoordeeld alsof het een consumentenkoop betreft, terwijl hij eerder oordeelde dat [appellante] niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de hond niet aan “normaal gebruik” voldoet.
Grief II is gericht tegen het oordeel dat [appellante] haar mededelingsplicht heeft geschonden en grief III tegen het oordeel dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten. Het staat niet vast dat de hond lijdt aan HD optima forma en er spelen bovendien meer factoren dan erfelijkheid een rol bij het ontstaan van heupdysplasie.
Grief IV houdt in dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de inhoud van de koopovereenkomst tussen partijen, waarin gewaarschuwd wordt voor de mogelijkheid van heupdysplasie en waarin wordt voorgeschreven dat een gebrek binnen acht dagen na ontdekking schriftelijk en aangetekend wordt gemeld. Bovendien kent artikel 5.4 een beperking van de schadevergoeding tot maximaal de helft van de koopprijs.
Grief V is gericht tegen toewijzing van een voorschot van € 2.100,-- en tegen de veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat.
3.4.2.[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord in principaal appel verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, waarvan beroep. In voorwaardelijk incidenteel appel – voor het geval het hof een van de grieven van [appellante] gegrond zou oordelen – heeft [geïntimeerde] als grief aangevoerd dat hier wel sprake is van een consumentenkoop en geconcludeerd dat het hof voor recht zal verklaren dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten jegens [geïntimeerde], [appellante] zal veroordelen tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 2.500,-- en de zaak voor het overige zal verwijzen naar de schadestaatprocedure, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in beide instanties.
3.4.3.Aan [appellante] is op de rol van 15 juli 2014 ambtshalve akte van niet dienen verleend voor het nemen van de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
3.5.1.De grieven van [appellante] hebben de strekking het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Het hof zal mitsdien het hele geschil opnieuw behandelen.
3.5.2.Van non-conformiteit is sprake wanneer een geleverde zaak, mede gelet op de aard van die zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, niet beschikt over de eigenschappen die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat een zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. In dit geval kan [geïntimeerde], gelet op alle mededelingen door [appellante] omtrent de mogelijkheid dat de pup aan heupdysplasie zou kunnen leiden, in redelijkheid niet volhouden dat zij niet hoefde te twijfelen aan het feit dat de hond vrij zou zijn van heupdysplasie. Wanneer het risico op heupdysplasie zich dan openbaart, levert dat geen non-conformiteit op, aangezien [geïntimeerde] ervoor gewaarschuwd is dat dat kon gebeuren en bij aankoop dat risico (als bij haar bekende eigenschap van de hond) heeft aanvaard.
3.5.3.Bovendien is voor aansprakelijkheid ook nodig, dat de tekortkoming aan de verkoper kan worden toegerekend. Dat is niet anders als de koop van Hailey moet worden beschouwd als een consumentenkoop, aangezien ook in dat geval de artikelen 6:74 en 6:75 BW van toepassing zijn (art. 7:24 lid 1 BW). De vraag of de overeenkomst in dit geval als een consumentenkoop moet worden aangemerkt, kan mitsdien ook in het midden blijven.
3.5.4.De gestelde tekortkoming kan niet aan [appellante] worden toegerekend als deze niet is te wijten aan haar schuld en evenmin krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt (art. 6:75 BW).
3.5.5.De stelling van [geïntimeerde] dat [appellante]
gegarandeerdzou hebben dat de hond in het eerste jaar geen heupdysplasie zou hebben wordt door het hof verworpen. Artikel 3 lid 1 van de koopovereenkomst bevat immers juist de bepaling dat de verkoper
geengarantie geeft voor de geschiktheid als huishond. In de toelichting op de koopovereenkomst wordt de koper zelfs expliciet voor het risico van heupdysplasie gewaarschuwd. Dat in artikel 4, slot, wordt bepaald dat de verkoper niet gehouden is tot vrijwaring voor het gebrek heupdysplasie als de heupdysplasie zich ná het eerste levensjaar van de hond manifesteert, brengt niet – a contrario - mee dat de verkoper daartoe zonder meer wél gehouden is als de heupdysplasie zich binnen dat eerste jaar manifesteert.
3.5.6.In verband met de toerekening heeft [geïntimeerde] gesteld dat [appellante] zich ervan had moeten vergewissen dat uit de door haar gebruikte fokcombinatie redelijkerwijs gezonde puppen verwacht mochten worden (dagvaarding sub 8). Op grond van gegevens over de voorouders van Hailey is dat volgens [geïntimeerde] niet het geval. Bij gebrek aan kennis betwist [geïntimeerde] dat [appellante] aan alle eisen die [appellante] zelf noemt, heeft voldaan (cvr sub 21). [geïntimeerde] beroept zich in dat verband ook nog op een passage in de Toelichting bij de koopovereenkomst, inhoudend dat erfelijke gebreken zoals ernstige heupdysplasie zich in het algemeen reeds binnen het eerste levensjaar manifesteren (memorie van antwoord/incidenteel appel sub 17). Bij Hailey manifesteerde het gebrek zich voordat zij een jaar oud was, dus is het gebrek uitsluitend erfelijk, aldus [geïntimeerde].
3.5.7.[geïntimeerde] stelt terecht voorop dat op [appellante] de zorgplicht rustte om zich ervan te vergewissen dat uit de door haar gebruikte fokcombinatie redelijkerwijs gezonde pups verwacht mochten worden. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] aan deze norm voldaan. [appellante] heeft, onderbouwd door overlegging van de toepasselijke fokreglementen, gesteld dat gefokt mag worden met honden waarvan de HD-uitslag HD-A, -B of -C is. Dat is tot en met de grootouders van Hailey het geval. Daarmee is niet gezegd dat de pups uit een dergelijke fokcombinatie geen (ernstige) HD kunnen hebben; een hond is geen industrieel product en [appellante] heeft een publicatie overgelegd, die door [geïntimeerde] in hoger beroep niet is weersproken, waaruit kan worden afgeleid dat ook uit volledig HD-vrije ouderhonden toch soms een pup met (ernstige) HD geboren kan worden (prod. 4 cvd).
3.5.8.[geïntimeerde] heeft zich ook beroepen op het bepaalde in art. 5 lid 2 van de overeenkomst (zie r.o. 3.1.2, vierde gedachtestreepje), in combinatie met de toelichting op de koopovereenkomst.
Los van de vraag of [geïntimeerde] aan alle in de overeenkomst gestelde formele vereisten heeft voldaan, zoals tijdig overgelegde bewijsstukken en het pas na de melding aanvangen van een medische behandeling, is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld dat van een normaal (klinisch) functioneren als huishond geen sprake meer kan zijn. Het enkele feit dat de hond aangewezen is op medicijnen en een zekere mobiliteitsbeperking heeft, leidt nog niet tot die conclusie. [geïntimeerde] stelt in hetgeen zij in de mva sub 6 omschrijft over wat zij van een huishond mag verwachten, te hoge eisen; bij aanschaf van een dier bestaat geen garantie op volledige gezondheid en robuustheid.
Daarnaast heeft [geïntimeerde] niet weersproken dat zij [appellante] niet in de gelegenheid heeft gesteld een second opinion te vragen. [geïntimeerde] heeft ook niet gesteld dat zij heeft geprobeerd om in overleg met [appellante] tot een oplossing te komen, zoals onder het hoofdje “Procedure” in de Toelichting bij de koopovereenkomst staat vermeld. Daarentegen heeft [geïntimeerde] niet betwist dat zij [appellante] op 3 januari 2012 heeft bedreigd of heeft laten bedreigen, en bevatten de brieven van 9 maart 2012 en 12 april 2012 enkel aansprakelijkheidsstellingen en sommaties tot betaling. Daarmee heeft [geïntimeerde] [appellante] niet de mogelijkheid gegeven om zich zelf een oordeel over (mate van) de heupdysplasie bij de hond te vormen, en eventueel aan de hand daarvan met [geïntimeerde] samen een oplossing te zoeken. De stelling van [geïntimeerde] dat zij [appellante] de röntgenfoto’s heeft overhandigd en dat [appellante] heeft afgezien van een second opinion, is door [appellante] gemotiveerd betwist en [geïntimeerde] is daarop in appel niet meer terug gekomen. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] in eerste aanleg op dit punt is niet relevant omdat, ook als [geïntimeerde] dit bewijs zou leveren, haar vordering toch niet zou kunnen worden toegewezen aangezien haar vordering ook op andere gronden moet worden afgewezen.
Zoals reeds in r.o. 3.5.4 overwogen brengt het enkele feit dat zich in het eerste levensjaar van de hond een erfelijk gebrek voordoet, niet zonder meer mee dat de verkoper tot schadevergoeding gehouden is. Dat de verkoper bij de diagnose en de behandeling wordt betrokken is één van de in de overeenkomst geformuleerde voorwaarden waaronder de koper recht
kanhebben op schadevergoeding. Aan die voorwaarde is in dit geval niet voldaan.
3.5.9.Het hof is mitsdien van oordeel dat het (veronderstelde) gebrek niet op grond van een rechtshandeling voor rekening van [appellante] komt en evenmin op grond van verkeersopvattingen aan haar kan worden toegerekend.
3.5.10.Daarmee slagen de grieven III, IV en V van [appellante]. De andere grieven, en de voorwaardelijke incidentele grief, behoeven daarmee geen behandeling meer.
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijzen.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.