ECLI:NL:GHSHE:2014:4954

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
HD 200.124.994_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens (poging tot) diefstal of verduistering in arbeidszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [bedrijf Recycling B.V.] tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton Eindhoven, waarin het ontslag op staande voet van [geïntimeerde] werd afgewezen. [geïntimeerde] was van 2 mei 2008 tot 15 augustus 2011 als monteur werkzaam bij [bedrijf Recycling B.V.]. Op 11 april 2011 werd hij op staande voet ontslagen, omdat in zijn kofferbak bedrijfseigendommen (metaalafval) van [bedrijf Recycling B.V.] waren aangetroffen. [bedrijf Recycling B.V.] stelde dat dit een dringende reden voor ontslag vormde, terwijl [geïntimeerde] ontkende de materialen in zijn kofferbak te hebben gelegd en beweerde dat de kofferbak niet afsluitbaar was.

In eerste aanleg vorderde [bedrijf Recycling B.V.] onder andere te verklaren dat het ontslag rechtsgeldig was en dat [geïntimeerde] een bedrag van € 38.380,73 moest terugbetalen. De kantonrechter oordeelde echter dat niet was komen vast te staan dat [geïntimeerde] zich schuldig had gemaakt aan diefstal of verduistering, waardoor het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. [bedrijf Recycling B.V.] ging in hoger beroep en voerde vier grieven aan, gericht tegen de bewijswaardering van de kantonrechter en de proceskostenveroordeling.

Het hof oordeelde dat [bedrijf Recycling B.V.] de bewijslast had om aan te tonen dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. Het hof liet [bedrijf Recycling B.V.] toe om bewijs te leveren door getuigen over de omstandigheden van de aangetroffen bedrijfseigendommen in de kofferbak van [geïntimeerde]. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering, waarbij het hof de procedure zorgvuldig volgde en de rechten van beide partijen in acht nam. De uitspraak van het hof is op 25 november 2014 gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.124.994/01
arrest van 25 november 2014
in de zaak van
[bedrijf Recycling B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. M.P. Poelman te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Loeffen te Geldrop,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 maart 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, sector kanton Eindhoven, gewezen vonnis van 20 december 2012 tussen appellante – [bedrijf Recycling B.V.] – als eiseres – en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnummer 837821/12-6377)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord, met een productie;
- de akte van [bedrijf Recycling B.V.];
- de antwoordakte van [geïntimeerde].
Het hof heeft arrest bepaald en doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg, met dien verstande dat de kantonrechter voor het verloop van het geding heeft verwezen naar de aantekeningen van de griffier die zijn gemaakt tijdens de zitting van 22 oktober 2012, maar deze aantekeningen, naar [bedrijf Recycling B.V.] onbetwist heeft gesteld, niet aan partijen zijn verstrekt, zodat het hof ervan uitgaat dat die aantekeningen niet tot de processtukken behoren.

3.De beoordeling

3.1.
De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder rov. 3.1 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt:
[geïntimeerde] is van 2 mei 2008 tot 15 augustus 2011 als monteur werkzaam geweest bij [bedrijf Recycling B.V.]. Het salaris bedroeg € 3.200,00 bruto per maand.
Op 11 april 2011 is [geïntimeerde] op staande voet ontslagen. Volgens [bedrijf Recycling B.V.] was er sprake van (een poging tot) diefstal of verduistering, omdat in de kofferbak van [geïntimeerde] bedrijfseigendommen (metaalafval) van [bedrijf Recycling B.V.] zijn aangetroffen.
De arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] is door de kantonrechter voorwaardelijk ontbonden per 15 augustus 2011 onder toekenning van een ontbindingsvergoeding van € 20.000,00 bruto.
3.2.1
In de eerste aanleg vorderde [bedrijf Recycling B.V.], bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat het op 11 april 2011 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is en ten onrechte een beroep op de vernietigbaarheid is gedaan;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag ad € 38.380,73 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.2.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.
De kantonrechter heeft op basis van een bewijswaardering geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] materialen van [bedrijf Recycling B.V.] heeft gestolen, dan wel gepoogd heeft te stelen, zodat ook niet is komen vast te staan dat het ontslag op staande voet op 11 april 2011 (artikel 7:678 lid 2 BW) rechtsgeldig is gegeven. Bij het vonnis waarvan beroep zijn de vorderingen van [bedrijf Recycling B.V.] afgewezen en is zij in de proceskosten veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
[bedrijf Recycling B.V.] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd en heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen. De grieven I tot en met III zijn gericht tegen de door de kantonrechter gegeven bewijswaardering. Grief IV houdt in dat [bedrijf Recycling B.V.] ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld.
3.4.
De grieven I tot en met III lenen zich voor gezamenlijke behandeling als volgt.
3.5.
Aan het aan [geïntimeerde] gegeven ontslag op staande voet heeft [bedrijf Recycling B.V.] blijkens de brief van 11 april 2011 (productie 1 bij inleidende dagvaarding) het volgende ten grondslag gelegd.
(…) Aansluitend heb ik gevraagd of alle medewerkers de kofferbak wilde openen. Aanleiding voor mij hiertoe is het feit dat ik de afgelopen weken opmerk dat stelselmatig materialen uit de loods vermist worden. Onder andere u heeft de kofferbak van uw auto geopend. Hierbij constateerde ik, te samen met de andere 17 medewerkers, dat uw kofferbak was gevuld met materialen van [bedrijf Recycling B.V.], zoals aluminiumstukjes en blokjes lood (uit de loods van mijn bedrijf). U heeft vervolgens niets meer gezegd. (…)
Er is geen enkele rechtvaardiging voor de aanwezigheid van deze bedrijfseigendommen (met een waarde tussen de €200,00 en €400,00) in de kofferbak van uw auto. Mede gezien het feit dat de auto aanvankelijk niet op het bedrijfsterrein geparkeerd stond, kan er slechts sprake zijn van (een poging tot) diefstal of verduistering. Dat is reden tot ontslag op staande voet. (…)
[bedrijf Recycling B.V.] heeft ter toelichting in de procedure nog het volgende aangevoerd. Op 11 april 2011 heeft [de directeur], statutair directeur van [bedrijf Recycling B.V.], bedrijfseigendommen (metaalafval) van [bedrijf Recycling B.V.] in de kofferbak van de auto van [geïntimeerde] aangetroffen. [getuige 1] heeft als getuige tijdens het op verzoek van [bedrijf Recycling B.V.] gehouden voorlopig getuigenverhoor op 5 juni 2012 verklaard dat hij heeft gezien dat [geïntimeerde] met een emmer naar zijn auto is gelopen en de emmer heeft geleegd in de kofferbak. Hooguit een half uur later zijn de metaalresten aangetroffen in de kofferbak van [geïntimeerde]. Mede gelet op de korte tijdspanne kan de conclusie niet anders zijn dan dat de aangetroffen metaalresten kort daarvoor door [geïntimeerde] in zijn kofferbak zijn gedeponeerd.
3.6.
[geïntimeerde] betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (een poging tot) diefstal of verduistering. Hij ontkent niet dat op 11 april 2011 bedrijfseigendommen (metaalafval) van [bedrijf Recycling B.V.] in de kofferbak van zijn auto zijn aangetroffen, maar hij ontkent dat hij deze materialen in de kofferbak heeft gelegd. [geïntimeerde] heeft in dit verband gesteld dat de kofferbak zijn auto niet afsluitbaar was en dat dit ook bekend was bij (medewerkers van) [bedrijf Recycling B.V.]. Iedereen kan de materialen dus in de kofferbak van zijn auto hebben gelegd, aldus [geïntimeerde]. Volgens [geïntimeerde] heeft [bedrijf Recycling B.V.] de “diefstal” in scène gezet, dan wel met behulp van derden in scène laten zetten, om van het dienstverband met hem af te komen. Daarbij beroept hij zich op de bij memorie van antwoord overgelegde verklaring van [getuige 2].
3.7.
Het hof acht hetgeen door [bedrijf Recycling B.V.] is aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van (een poging tot) diefstal of verduistering vooralsnog onvoldoende om de gestelde (poging tot) diefstal of verduistering aan te nemen. Dit gelet op het verweer van [geïntimeerde] dat de kofferbak zijn auto niet afsluitbaar was en dat dit ook bekend was bij (medewerkers van) [bedrijf Recycling B.V.] zodat iedereen de materialen in de kofferbak van zijn auto kan hebben gelegd.
3.8.
Op [bedrijf Recycling B.V.] rust de bewijslast dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. Zij heeft in hoger beroep aangeboden nader bewijs te leveren door middel van het horen van getuigen, te weten [de directeur] en [getuige 1], specifiek over het tijdsverloop op 11 april 2011, alsmede de werknemers die door [geïntimeerde] genoemd zijn aan wie verteld zou zijn dat de kofferbak niet afgesloten kon worden.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal [bedrijf Recycling B.V.] worden toegelaten te bewijzen dat [geïntimeerde] de bedrijfseigendommen (metaalafval) van [bedrijf Recycling B.V.] die op 11 april 2011 in de kofferbak van zijn auto zijn aangetroffen, daarin heeft gelegd.
3.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
laat [bedrijf Recycling B.V.] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] de bedrijfseigendommen (metaalafval) van [bedrijf Recycling B.V.] die op 11 april 2011 in de kofferbak van zijn auto zijn aangetroffen, daarin heeft gelegd;
bepaalt, voor het geval [bedrijf Recycling B.V.] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.P. de Haan als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 9 december 2014 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [bedrijf Recycling B.V.] ten minste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en J.P. de Haan en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 november 2014.