[vennootschap] heeft naar het oordeel van het hof voldoende betwist dat de openingstijden van de winkel 47 uur bedroegen. In zoverre acht het hof het oordeel van de kantonrechter niet juist. Grief 1 slaagt in zoverre.
Uit de specificatie van het aantal gewerkte dagen en uren op de loonstroken kan worden afgeleid dat [vennootschap] [geïntimeerde] in de periode februari 2010 tot en met juli 2010 heeft uitbetaald op basis van 3 dagen per week van 8 uur per dag en in de periode van augustus 2010 tot en met januari 2011 op basis van 5 dagen per week van ca. 7,5 uur per dag. Voor wat betreft de eerstgenoemde periode is dit in tegenspraak met de eigen stelling van [vennootschap] met betrekking tot de openingstijden en de door [geïntimeerde] gewerkte uren. [vennootschap] heeft immers zelf gesteld dat de winkel gedurende 38 uur per week geopend was en dat er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat [geïntimeerde] 38 uur per week werkte (memorie van grieven randnummers 10, 12, 17). Het hof gaat daarom van tenminste dat aantal gewerkte uren per week uit gedurende de gehele in het geding zijnde periode. In dat verband is van belang dat [vennootschap] naar het oordeel van het hof onvoldoende heeft betwist dat [geïntimeerde] niet steeds gedurende de openingstijden van de winkel heeft gewerkt. [vennootschap] heeft immers erkend dat [geïntimeerde] de enige verkoopster was. [vennootschap] heeft in dat licht, ook in hoger beroep, onvoldoende concreet en onderbouwd gesteld dat [geïntimeerde] soms, door bijvoorbeeld [appellante 3], werd vervangen. In hoger beroep stelt [vennootschap] overigens slechts dat aangetoond is dat [geïntimeerde] niet steeds alleen in de winkel aanwezig was (memorie van grieven randnummer 13). Die stelling zegt echter niets over afwezigheid van [geïntimeerde].
Van belang is verder dat vast staat dat [vennootschap] geen urenadministratie heeft bijgehouden, hetgeen wel op haar weg had gelegen, mede gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 3 van de CAO.
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat [geïntimeerde] gedurende de gehele periode in ieder geval 38 uur per week heeft gewerkt. Op basis daarvan komt aan [geïntimeerde] (over de periode van februari 2010 tot en met juli 2010 - over de periode van augustus 2010 tot en met december 2010 is [geïntimeerde] reeds op basis van 38 uur per week uitbetaald - in ieder geval nog toe:
{520 (totaal uitbetaalde uren tot en met ju
ni 2010) : 24 uren = 21,7 weken x 38 uren =} 823,3 uren - 520 uren = 303,3 uren x € 8,55 bruto per uur =
€ 2.593,50 bruto
en over ju
li 2010: {104 uren : 24 uren = 4,3 weken x 38 uren} = 164,7 uren - 104 uren = 60,7 uren x € 10,53 bruto =
€ 639,17, is totaal
€ 3.232,67.
[vennootschap] heeft er geen verklaring voor gegeven waarom zij in januari 2011 10 dagen niet heeft uitbetaald; in randnummer 18 van de memorie van grieven gaat zij zelf uit van 38 uur per week tot 1 februari 2011. Over januari 2011 komt [geïntimeerde] daarom in ieder geval nog (84 uren : 11 dagen x 21 dagen = 160,4 uren - 84 uren =) 76,4 uren x € 10,53 bruto =
€ 804,50 brutotoe. Totaal dient [geïntimeerde] derhalve in ieder geval nog te ontvangen
€ 3.232,67 + € 804,50 =
€ 4.037,17 bruto.
Het is aan [geïntimeerde] om haar stelling ten aanzien van de gemaakte (over)uren te bewijzen in die zin dat zij dient te bewijzen dat en hoeveel uren zij heeft gewerkt boven 38 uur per week. Het is aan [geïntimeerde] hoe zij dat bewijs wenst te leveren en derhalve of en in hoeverre zij dat bewijs wenst te leveren met de gestelde openingstijden van de winkel gedurende 47 uur per week. De door [geïntimeerde] overgelegde verklaringen (prod. 8 en 9 bij brief aan de kantonrechter van 4 april 2010) acht het hof onvoldoende voor dat bewijs.