ECLI:NL:GHSHE:2014:4940

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
HD 200.096.059_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease-overeenkomst en verjaring in civiel recht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake een effectenlease-overeenkomst tussen appellanten en Dexia Bank Nederland B.V. De zaak betreft de vraag of de appellanten tijdig de overeenkomst hebben vernietigd op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. T.M. ten Velde, hebben in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Breda geprocedeerd. Het hof heeft in een tussenarrest van 16 september 2014 voorshands bewezen geacht dat de appellant al meer dan drie jaren vóór 5 juli 2005 op de hoogte was van de effectenlease-overeenkomst. De appellanten zijn echter toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Tijdens de enquête zijn getuigen gehoord, waaronder de appellanten zelf en hun financieel adviseur. Deze getuigenverklaringen hebben het hof overtuigd dat de appellant niet eerder op de hoogte was van de overeenkomst dan op 15 juni 2005, wat betekent dat de vernietiging van de overeenkomst tijdig was. Het hof heeft geoordeeld dat de appellanten met hun getuigenverklaringen het tegenbewijs hebben geleverd en dat de overeenkomst op grond van de genoemde artikelen is vernietigd. Dit leidt tot de conclusie dat de appellanten recht hebben op terugbetaling van de door hen betaalde bedragen aan Dexia, die in totaal € 22.261,00 bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van de appellanten toegewezen, terwijl de vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen. Dexia is veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.096.059/01
arrest van 25 november 2014
in de zaak van

1.[appellant],

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. T.M. ten Velde te Tilburg,
tegen
Dexia Bank Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 september 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda, team kanton, locatie Tilburg onder zaaknummer 470583 CV EXPL 08-26 gewezen vonnis van 11 mei 2011.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 16 september 2014;
- het proces-verbaal van de enquête van 6 november 2014.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

6.1.
In rov. 3.17 van voormeld tussenarrest heeft het hof voorshands bewezen geacht de stelling van Dexia dat [appellant] al meer dan drie jaren vóór 5 juli 2005 op de hoogte was van het bestaan van de op 6 december 2000 tussen [appellante] en Dexia gesloten effectenlease-overeenkomst. [appellanten] is vervolgens toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen deze voorshands bewezen geachte stelling.
6.2.
De [appellanten] heeft in enquête de heer [adviseur RVS] (hierna: [adviseur RVS]), [appellante] en [appellant] als getuige doen horen. Dexia heeft afgezien van contra-enquête.
6.3.
[appellante] en (haar toenmalige echtgenoot) [appellant] hebben als getuige eensluidend verklaard dat hun financiële administratie destijds gescheiden was, dat zij ieder hun eigen financiële zaken regelden en een eigen bank- en spaarrekening hadden, en dat zij ieder een eigen financieel adviseur hadden. [appellante] exploiteerde destijds een café, [appellant] werkte in loondienst en ieder regelde zijn eigen oudedagsvoorziening, aldus de getuigen. [appellante] heeft verklaard dat [appellant] dan ook niet aanwezig was bij de gesprekken die zij in 2000 had met Kamerbeek Pensioen Consultants en dat zij [appellant] ook niet over de inhoud van deze gesprekken heeft geïnformeerd. [appellant] heeft in gelijke zin verklaard. [appellante] en [appellant] hebben voorts beiden verklaard dat [appellante] [appellant] destijds niet heeft verteld dat zij in december 2000 voor een nieuwe spaarvorm (de effectenlease-overeenkomst, hof) had gekozen. [appellante] en [appellant] hebben verder verklaard dat [appellant] op 15 juni 2005 een financieel adviesgesprek had met zijn adviseur van RVS, [adviseur RVS]. Dit gesprek vond, aldus de getuigen, plaats aan de keukentafel in hun woning (die inpandig was verbonden met het café van [appellante]). [appellante] en [appellant] hebben verklaard dat [appellante] zo nu en dan de keuken inliep en dat [appellante] toen heeft opgemerkt
“() volgens mij hebben ze mij ook iets aangesmeerd” of “laat je eigen niet iets aansmeren”. De getuigen hebben verklaard dat [adviseur RVS] toen nadere uitleg aan [appellante] heeft gevraagd, dat [appellante] de papieren (de effectenlease-overeenkomst, hof) heeft gepakt en dat [adviseur RVS] vervolgens aan beiden uitleg heeft gegeven over de effectenlease-overeenkomst die [appellante] met Dexia was aangegaan. Beide getuigen hebben verklaard dat [appellant] toen pas bekend werd met het bestaan van de effectenlease-overeenkomst. [appellante] heeft verklaard dat [adviseur RVS] haar adviseerde een advocaat in te schakelen, dat zij de dag erna een advocaat heeft gebeld en dat vervolgens alles in werking is gezet. De advocaat van [appellanten], mr. Ten Velde, heeft ter zitting opgemerkt dat [appellante] één week na 15 juni 2005 een eerste afspraak met hem had.
De verklaringen van deze getuigen worden volledig bevestigd door de getuige [adviseur RVS]. Deze getuige heeft verder verklaard dat naar zijn stellige indruk [appellant] niet eerder op de hoogte was van het bestaan van de door [appellante] op 15 juni 2005 op tafel gelegde overeenkomst. De getuige heeft voor zover van belang letterlijk het volgende verklaard:
“Het is weliswaar ongeveer tien jaar geleden dat het gesprek heeft plaatsgevonden, maar mij staat nadrukkelijk bij dat uit de reactie van de heer [appellant], gecombineerd met het feit dat de financiën van [appellant] en mevrouw [appellante] waren gescheiden, de man niet van het bestaan van de onderhavige overeenkomst op de hoogte was. De heer [appellant] had zijn ding en de mevrouw [appellante] had haar ding. Ik merkte dat ook doordat tijdens het informatiegesprek met de heer [appellant] waarin wij spraken over de wijze waarop hij zijn financiële zaken geregeld wilde hebben, mevrouw [appellante] niet werd betrokken. Zij werd ook niet betrokken in zijn toekomstige wensen. Dit gesprek met [appellant] week af van het standaard informatiegesprek. Het is standaard dat met beide echtelieden een inventarisatie plaatsvindt over de wensen in de toekomst bijvoorbeeld over nabestaandenpensioen, oudedagspensioen etc. Ik heb dit uiteraard in het gesprek met [appellant] aan de orde gesteld maar hij gaf aan dat hij iets wilde voor zijn oudedag. Over de rest (hoe samen oud worden, nabestaandenpensioen) werd niet gesproken.”
6.4.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] met deze, elkaar volledige ondersteunende, getuigenverklaringen de voorshands bewezen geachte stelling van Dexia dat [appellant] al meer dan drie jaren vóór 5 juli 2005 op de hoogte was van het bestaan van de op 6 december 2000 gesloten effectenlease-overeenkomst, heeft ontzenuwd. [appellanten] is er aldus in geslaagd het verlangde tegenbewijs te leveren.
6.5.
Het feit dat [appellanten] in eerste aanleg, anders dan in hoger beroep, heeft gesteld dat [appellante] in 2005 het bestaan van de overeenkomst moest opbiechten omdat er een schuld was ontstaan, leidt niet tot een ander oordeel. [appellante] heeft hierover als getuige verklaard dat zij niets aan [appellant] heeft opgebiecht en dat zij niet snapt hoe dit zo in de processtukken is komen te staan; [appellant] heeft als getuige verklaard dat hij hier niets van weet.
6.6.
Nu [appellanten] erin is geslaagd tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling van Dexia dat [appellant] al meer dan drie jaren vóór 5 juli 2005 op de hoogte was van het bestaan van de op 6 december 2000 gesloten effectenlease-overeenkomst, wordt er in rechte vanuit gegaan dat [appellant] bij brief van 5 juli 2005 de overeenkomst tijdig (buitengerechtelijk) heeft vernietigd. De in conventie subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst is vernietigd op grond van de artikelen 1:88/89 BW, zal derhalve worden toegewezen.
6.7.
Het vorenstaande betekent dat de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de wederzijds door Dexia en [appellante] verrichte prestaties met terugwerkende kracht daaraan is komen te ontvallen. Derhalve zal hetgeen [appellante] ter uitvoering van deze overeenkomst heeft voldaan, als onverschuldigd moeten worden terugbetaald. De vordering in conventie van [appellanten] tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] uit hoofde van de overeenkomst aan Dexia heeft betaald, zijnde € 22.261,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling, is derhalve toewijsbaar. Grief I slaagt.
Dit leidt ertoe dat de door Dexia in reconventie gevorderde restschuld uit hoofde van de overeenkomst alsnog zal worden afgewezen. De door [appellanten] in conventie gevorderde verklaring voor recht dat de restschuld niet is verschuldigd, zal derhalve eveneens worden toegewezen.
6.8.
De conclusie luidt dat het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd, dat de vorderingen van [appellanten] in conventie zullen worden toegewezen en dat de vorderingen Van Dexia in reconventie zullen worden afgewezen op de wijze als hiervoor en in het dictum is bepaald. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de effectenlease-overeenkomst van 6 december 2000 is vernietigd op grond van de artikelen 1:88/1:89 BW;
verklaart voor recht dat de uit de overeenkomst (blijkens de eindafrekening) resterende schuld van € 12.617,39 niet is verschuldigd;
veroordeelt Dexia tot betaling aan [appellanten] van een bedrag van € 22.261,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt Dexia in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellanten] worden begroot op € 283,31 aan verschotten en op € 1.600,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 899,81 aan verschotten (inclusief getuigentaxe) en op € 2.316,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering van [appellanten] in conventie voor het overige af;
wijst de vordering van Dexia in reconventie af;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, S. Riemens en D.A.E.M. Hulskes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 november 2014.