ECLI:NL:GHSHE:2014:4922

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
24 november 2014
Zaaknummer
F 200.153.416-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen na incident in de woning van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant, die op 16 april 2014 en 1 mei 2014 zijn gegeven. De vader verzoekt om vernietiging van deze beschikkingen, die betrekking hebben op de uithuisplaatsing van zijn twee minderjarige dochters, [dochter 1] en [dochter 2]. De kinderen staan sinds 27 maart 2012 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, en zijn tijdelijk geplaatst bij een pleegmoeder na een incident op 15 april 2014 waarbij de kinderen ernstig gewond raakten door een aanval van de honden van de vader.

De rechtbank verleende op 16 april 2014 een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder, en deze beschikking werd op 1 mei 2014 bekrachtigd. De vader betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat de zorgen over de opvoedsituatie niet gerechtvaardigd zijn. Hij voert aan dat hij hulp ontvangt bij de opvoeding en dat de zorgen van de stichting niet alleen op het incident van 15 april 2014 zijn gebaseerd.

De moeder van de kinderen steunt de beslissing van de rechtbank en stelt dat de kinderen bij de vader verwaarloosd worden. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 28 oktober 2014 gehouden, waarbij de vader en de moeder zijn gehoord, maar de stichting en de raad niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de beschikking van 16 april 2014, omdat het beroepschrift te laat is ingediend. Het hof bekrachtigt de beschikking van 1 mei 2014, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd, en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 20 november 2014
Zaaknummer : F 200.153.416/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/01/277684 JE RK14/598MC15
C/01/277684 JE RK14/598+MZ13
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.J.A. van de Grint,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven en mede kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
Als betrokken in de zin van 810 Rv kan worden aangemerkt:
- Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 16 april 2014 en 1 mei 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 juli 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoekschriften van de stichting strekkende tot het verlenen van een machtiging tot plaatsing van de minderjarigen [dochter 1] en [dochter 2] bij vrouw [de pleegmoeder], alsmede in een verblijf pleegouder 24-uurs, af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2014, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikkingen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2014, heeft mr. A.A.J. Stoffers, namens de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroepschrift, dan wel het verzochte af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikkingen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
De stichting en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 april 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [dochter 1] (hierna te noemen: [dochter 1]), op [geboortedatum] 2003 [geboorteplaats];
  • [dochter 2] (hierna te noemen: [dochter 2]), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats].
De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen.
De kinderen hebben formeel hun hoofdverblijfplaats bij de moeder, doch verblijven sinds 27 maart 2012 feitelijk niet meer bij haar.
3.2.
De kinderen staan sinds 27 maart 2012 onder toezicht van de stichting, deze maatregel is laatstelijk verlengd tot 14 april 2015.
Na een tweetal pleegzorgplaatsingen, zijn de kinderen in juni 2012 geplaatst bij de vader onder verstrekking van een daartoe geldende machtiging.
Bij beschikking van 28 januari 2014 heeft de rechtbank het verzoek van de stichting tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [dochter 1] en [dochter 2] in een verblijf pleegouder 24-uurs, afgewezen.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat er op 15 april 2014 een incident in de woning van de vader heeft plaatsgevonden waarbij de kinderen ernstig gewond zijn geraakt na een aanval van zijn honden, hetgeen resulteerde in ziekenhuisopnames van de kinderen. De vader heeft de honden vervolgens laten inslapen.
3.3.
Bij de eerste bestreden beschikking, van 16 april 2014, heeft de rechtbank een machtiging verleend tot plaatsing van de kinderen bij mevrouw [de pleegmoeder] (schoonzus moederszijde), alsmede in een verblijf pleegouder 24-uurs met ingang van 16 april 2014 voor de duur van vier weken.
Bij de tweede bestreden beschikking, van 1 mei 2014, heeft de rechtbank de beschikking van 16 april 2014 bekrachtigd met verlenging van de machtiging tot plaatsing van de kinderen bij mevrouw [de pleegmoeder], alsmede in een verblijf pleegouder 24-uurs met ingang van 14 mei 2014 voor de duur van zes maanden.
Voorts heeft de rechtbank bij deze beschikking de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van 23 oktober 2014.
[dochter 2] verblijft thans bij mevrouw [de pleegmoeder] en [dochter 1] in een pleeggezin.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift voert hij – kort samengevat – aan dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld dat de zorgen over de veiligheid en opvoedsituatie van de kinderen zodanig zijn dat een crisismachtiging tot uithuisplaatsing gerechtvaardigd is. De vader betwist dat het incident van 15 april 2014 iets van doen heeft met zijn opvoedkundige capaciteiten, volgens hem had het in ieder willekeurig gezin kunnen voorvallen.
De vader erkent dat hij hulp nodig heeft bij de opvoeding van zijn dochters en hij ontvangt deze hulp vrijwillig van Stichting Oosterpoort.
Verder stelt de vader dat de stichting ter zitting in eerste aanleg heeft aangegeven dat opnieuw een O&O-traject (Opvoeding & Observatie) ten aanzien van de moeder gestart zal gaan worden. De vader heeft in dit kader subsidiair verzocht om de kinderen geruisloos naar de moeder te laten terugkeren zonder ingrijpende pleeggezinplaatsingen. De vader acht het onbegrijpelijk dat de rechtbank daaraan geen expliciete overweging heeft gewijd in de beschikking.
3.5.
De stichting voert in het verweerschrift, kort samengevat, aan dat de zorgen van de stichting werden onderschreven door de school, betrokken hulpverlenende instanties (de ambulante opvoedondersteuning), de bewindvoerder van de vader en individuele hulpverlening aan de kinderen. Deze zorgen openbaarden zich medio 2013 en waren van aanhoudend en ernstig karakter. Ze hadden betrekking op onder andere de primaire verzorging van de kinderen: de kinderen hadden honger en droegen een doordringende stank met zich mee vanwege het gebrek aan hygiëne. Verder sloot de vader niet aan bij de beleveningswereld van de kinderen en betrok hij de kinderen bij volwassenproblematiek. Voorts bood de vader geen structuur, veiligheid en voorspelbaarheid aan de kinderen.
Vóór het incident van 15 april 2014 stelde de vader zich grillig op over wel of niet willen zorgen voor de kinderen. Verder bedreigde hij de gezinsvoogd, wees hij een medewerkster van Stichting Oosterpoort de deur, kwam hij niet naar rapportbesprekingen van de kinderen en ging hij evenmin naar de afspraken met de bewindvoerder. Toen de vader ook de dringende opvoedingsadviezen in de wind sloeg, was er volgens de stichting zonder meer sprake van ernstige verwaarlozing van de kinderen. De zorgen over de opvoedsituatie lagen dan ook veel breder dan het incident dat op 15 april 2014 heeft plaatsgevonden.
De stichting erkent dat er sprake was een positieve ontwikkeling bij de moeder, maar niet zodanig dat de kinderen meteen bij haar teruggeplaatst konden worden. Aan de vader is in mei 2014 te kennen gegeven dat het O&O traject niet meer voor hem ingezet zal worden vanwege te grote zorgen over zijn opvoedmogelijkheden.
3.6.
De moeder sluit zich in haar verweerschrift aan bij het oordeel van de rechtbank. Volgens de moeder werden de kinderen verwaarloosd bij de vader en waren zij bij hem niet veilig. De vader mist de vereiste pedagogische kwaliteiten en staat niet open voor hulpverlening.
Verder wijst de moeder erop dat de kinderen zijn getraumatiseerd door het incident van 15 april 2014 en dat zij alleen al om deze reden niet kunnen terugkeren naar de vader.
De moeder wil graag dat de kinderen weer bij haar komen wonen. Zij komt de afspraken met de hulpverlening na. De klachten die de moeder tegen de stichting heeft ingediend, zijn gegrond verklaard. De moeder zal op korte termijn verzoek bij de rechtbank indienen tot terugplaatsing van de kinderen bij haar. Het O&O traject is voor haar tot heden niet zo gunstig verlopen, erkent de moeder. De moeder beoogt de terugkeer van de minderjarigen naar haar dan ook in fases te realiseren.
Het hof overweegt het volgende.
* De eerste bestreden beschikking (16 april 2014)
3.7.
Het hof dient ambtshalve te beoordelen of de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep. In dit verband is het volgende gebleken.
De rechtbank heeft de eerste bestreden beschikking gegeven op 16 april 2014. Ingevolge artikel 358 lid 2 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) had de vader de gelegenheid om hoger beroep in te stellen binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Derhalve kon de vader tot 15 juli 2014 appelleren tegen de beschikking van 16 april 2014.
Het beroepschrift van de vader is echter pas op 31 juli 2014 binnengekomen ter griffie van het hof. Gelet hierop zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de beschikking van 16 april 2014.
* De tweede bestreden beschikking (1 mei 2014)
3.8.1.
Op grond van artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een machtiging verlenen om een onder toezicht gestelde minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:261 BW.
Al hetgeen de vader in hoger beroep naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.8.3.
Het hof overweegt verder dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat op 23 oktober jl. de zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [dochter 1] en [dochter 2] en dat de beschikking daarop kort na de zitting in hoger beroep wordt verwacht. Voor de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de vader: de plaatsing van de minderjarigen bij de moeder is een kennisname van de resultaten van het O&O traject nodig. Het hof draagt daarvan geen kennis. Het hof is van oordeel dat het in dat opzicht op de weg van de rechter eerste aanleg ligt om een beslissing te nemen over het verdere verloop van de uithuisplaatsing van [dochter 1] en [dochter 2].
3.8.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet ontvankelijk in zijn beroep voor zover gericht tegen de beschikking van 16 april 2014;
bekrachtigt de bestreden beschikking van 1 mei 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2014.