In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant, die op 16 april 2014 en 1 mei 2014 zijn gegeven. De vader verzoekt om vernietiging van deze beschikkingen, die betrekking hebben op de uithuisplaatsing van zijn twee minderjarige dochters, [dochter 1] en [dochter 2]. De kinderen staan sinds 27 maart 2012 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, en zijn tijdelijk geplaatst bij een pleegmoeder na een incident op 15 april 2014 waarbij de kinderen ernstig gewond raakten door een aanval van de honden van de vader.
De rechtbank verleende op 16 april 2014 een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de pleegmoeder, en deze beschikking werd op 1 mei 2014 bekrachtigd. De vader betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat de zorgen over de opvoedsituatie niet gerechtvaardigd zijn. Hij voert aan dat hij hulp ontvangt bij de opvoeding en dat de zorgen van de stichting niet alleen op het incident van 15 april 2014 zijn gebaseerd.
De moeder van de kinderen steunt de beslissing van de rechtbank en stelt dat de kinderen bij de vader verwaarloosd worden. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 28 oktober 2014 gehouden, waarbij de vader en de moeder zijn gehoord, maar de stichting en de raad niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de beschikking van 16 april 2014, omdat het beroepschrift te laat is ingediend. Het hof bekrachtigt de beschikking van 1 mei 2014, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd, en wijst het meer of anders verzochte af.