In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling met zijn dochter werd afgewezen. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzocht om een omgangsregeling van één keer per week onder begeleiding van een officiële instantie. De moeder, die op een geheim adres woont, verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 14 oktober 2014, werd duidelijk dat de vader zijn verzoek had verminderd en niet langer om gezamenlijk gezag vroeg.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader en dochter al drie jaar geen contact meer hebben gehad en dat eerdere pogingen om het contact te herstellen, zoals mediation en begeleide omgang, niet succesvol waren. De vader heeft geen vertrouwen in de hulpverlenende instanties en heeft geen professionele hulp gezocht voor zijn persoonlijke problemen, wat volgens het hof een belangrijke factor is in de afwijzing van zijn verzoek. De moeder heeft aangegeven dat de vader agressief gedrag vertoont en dat de angst van de dochter voor haar vader reëel is, wat het hof ook heeft meegewogen in zijn beslissing.
Het hof heeft uiteindelijk besloten om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen, omdat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd zou zijn met de belangen van de dochter. De vader dient zich bewust te zijn van de tijd en investering die nodig zijn om de band met zijn dochter op een veilige manier op te bouwen, en het hof acht professionele hulpverlening noodzakelijk.