In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij hij een geldboete van € 1.500,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid had gekregen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet schuldig is aan het primair ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel. Het hof sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging, omdat er onvoldoende bewijs was voor de mate van schuld die vereist is voor een veroordeling onder artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Echter, het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde, overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, wel bewezen. De verdachte had zich onvoldoende geconcentreerd op het verkeer en was niet adequaat uitgeweken voor een bakfiets, waardoor een aanrijding plaatsvond. De gevolgen van deze onoplettendheid waren ernstig, met letsel voor de inzittenden van de bakfiets. Het hof legde een geldboete op van € 750,-, subsidiair vijftien dagen hechtenis, en besloot geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op hem en de slachtoffers. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.