ECLI:NL:GHSHE:2014:4858

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
20-001325-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding artikel 6 Wegenverkeerswet en veroordeling voor artikel 5 na aanrijding met bakfiets

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij hij een geldboete van € 1.500,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid had gekregen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet schuldig is aan het primair ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel. Het hof sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging, omdat er onvoldoende bewijs was voor de mate van schuld die vereist is voor een veroordeling onder artikel 6 van de Wegenverkeerswet.

Echter, het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde, overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, wel bewezen. De verdachte had zich onvoldoende geconcentreerd op het verkeer en was niet adequaat uitgeweken voor een bakfiets, waardoor een aanrijding plaatsvond. De gevolgen van deze onoplettendheid waren ernstig, met letsel voor de inzittenden van de bakfiets. Het hof legde een geldboete op van € 750,-, subsidiair vijftien dagen hechtenis, en besloot geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op hem en de slachtoffers. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001325-13
Uitspraak : 27 november 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 april 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-700016-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 1.500,-, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd of ingehouden is geweest.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde, het subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot betaling van een geldboete van € 750,-, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
Door en namens verdachte is ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Voorts is, voor het geval het hof toch tot een veroordeling zou komen, een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde en derhalve tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks [datum], in de gemeente [plaats], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, BMW), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam], en naderend een, in gelijke richting als hij, verdachte, over de, gezien de rijrichting, “rechts” langs de rijbaan van die weg gelegen, zogeheten fietssuggestiestrook, rijdende bestuurder van een zogeheten “Babboe”-bakfiets (waarmede drie kinderen als inzittenden werden vervoerd),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig,
- zijn, verdachtes, aandacht, niet, althans niet voldoende en/of bij voortduring, te richten en/of gericht te houden, op het zich voor hem, verdachte, op de rijbaan en/of op die fietssuggestiestrook van die weg, bevindende verkeer
en/of
- met dat motorrijtuig (gedeeltelijk) op die genoemde fietssuggestiestrook van die weg te gaan en/of te blijven rijden
en/of
- niet, althans niet behoorlijk, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, “naar links” uit te wijken,
op het moment dat hij, verdachte, die bestuurder van die, op die fietssuggestiestrook rijdende, “Babboe”-bakfiets, tot op (zeer) korte afstand was genaderd,
(mede) ten gevolge waarvan hij, verdachte, met dat motorrijtuig (personenauto, BMW), tegen de achterzijde van die “Babboe”-bakfiets, is gebotst/gereden,
waardoor de bestuurder, genaamd [slachtoffer 1], van die “Babboe”-bakfiets, alsmede een (van drie) inzittenden van die “Babboe”-bakfiets, genaamd: [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten, ten aanzien van [slachtoffer 1]: “afgescheurde schouderbanden, althans schouderletsel”, alsmede, ten aanzien van [slachtoffer 2]: “hersenletsel en/of verlamming van de linker lichaamshelft”,
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks [datum], in de gemeente [plaats], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, BMW),
daarmede (gedeeltelijk) rijdende op de, gezien de rijrichting, “rechts”, langs de rijbaan van de weg, de [straatnaam], gelegen, zogeheten fietssuggestiestrook, en naderend de bestuurder van een, op die fietssuggestiestrook van die weg rijdende bestuurder van een zogeheten “Babboe”-bakfiets (waarmede drie kinderen als inzittenden werden vervoerd),
niet, althans behoorlijk/voldoende, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, “naar links” is uitgeweken, althans niet voldoende maatregelen heeft genomen, toen hij, verdachte, daartoe genoodzaakt was, teneinde een aanrijding/botsing te voorkomen met die, zich voor zijn, verdachtes, motorrijtuig op die fietssuggestiestrook van die weg rijdende (bestuurder van die) “Babboe”-bakfiets, waarna (vervolgens) het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding/botsing is gekomen met (de achterzijde van) die, vóór hem, verdachte, op die fietssuggestiestrook van die weg rijdende “Babboe”-bakfiets, bestuurd door: [slachtoffer 1], met als inzittenden: [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4],
door welke gedraging(en) van hem, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks [datum], in de gemeente [plaats], als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto, BMW), daarmede (gedeeltelijk) rijdende op de, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, “rechts” langs de rijbaan van de weg, de [straatnaam], gelegen, zogeheten fietssuggestiestrook, zijn, verdachtes, snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorvoertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is het door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig in aanrijding/botsing gekomen met een zich vóór zijn, verdachtes, motorvoertuig op die fietssuggestiestrook van die weg bevindende, zogeheten “Babboe”-bakfiets, bestuurd door: [slachtoffer 1], met als inzittenden: [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], waardoor letsel aan laatstgenoemde personen werd toegebracht en/of schade aan goederen is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft, met de advocaat-generaal en de verdediging, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het navolgende zal blijken dat aan verdachte enkel kan worden verweten dat hij door onoplettendheid onvoldoende is uitgeweken voor de “Babboe”-bakfiets, bestuurd door [slachtoffer 1] en met als inzittenden [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Van enige bijkomende gedraging of omstandigheid die zou maken dat sprake is geweest van ten minste aanzienlijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid, onnadenkendheid of ondeskundigheid is het hof niet gebleken. Het hof is van oordeel dat, hoe ingrijpend de gevolgen van de enkele onoplettendheid zijdens verdachte ook zijn geweest, daarmee niet kan worden gezegd dat verdachte de mate van schuld heeft gehad die vereist is voor bewezenverklaring van het misdrijf als omschreven in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op [datum], in de gemeente [plaats], als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, BMW),
daarmede rijdende op de, gezien de rijrichting, rechts langs de rijbaan van de weg, de [straatnaam], gelegen, zogeheten fietssuggestiestrook en naderend de op die fietssuggestiestrook van die weg rijdende bestuurder van een zogeheten “Babboe”-bakfiets (waarmede drie kinderen als inzittenden werden vervoerd),
niet, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, naar links is uitgeweken, waarna het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in aanrijding is gekomen met de achterzijde van die, vóór hem, verdachte, op die fietssuggestiestrook van die weg rijdende “Babboe”-bakfiets, bestuurd door: [slachtoffer 1], met als inzittenden: [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4],
door welke gedraging van hem, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de verdediging is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Daartoe is een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. Volgens de verdediging kan verdachte van het ongeval geen verwijt worden gemaakt omdat hij ten tijde van het ongeval even ‘weg’ is geweest.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Door de verdediging is betoogd dat uit het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse is af te leiden dat verdachte reeds voorafgaand aan de aanrijding deels van de weg is geraakt, hetgeen, zo begrijpt het hof, een aanwijzing zou vormen voor een omstandigheid, bijvoorbeeld van medische aard, die ertoe zou hebben geleid dat verdachte niet langer in staat was zijn voertuig te besturen. Naar het oordeel van het hof is evenwel niet aannemelijk geworden dat verdachte reeds voorafgaand aan het ongeval van de weg is geraakt. In het bijzonder blijkt dit niet zonder meer uit de locatie van het zogeheten ‘wringspoor’. Dit spoor begint blijkens de verkeersongevalsanalyse op 0,60 meter van de rechterberm. Voorts is het voertuig van verdachte naar zijn zeggen 1,86 meter breed. Nu het voertuig van verdachte en de “Babboe”-bakfiets elkaar in het midden van beide voertuigen hebben geraakt, volgt daaruit dat het voertuig van verdachte op de plaats waar het wringspoor begint met de rechterzijde in de berm heeft gereden. Dit betekent evenwel nog niet dat verdachte reeds voorafgaand aan het ongeval deels van de weg is geraakt. Immers blijkt uit de verkeerongevalsanalyse niet dat het wringspoor direct bij het eerste contact tussen het voertuig van verdachte en de “Babboe”-bakfiets is ontstaan.
Het hof maakt uit de verkeersongevalsanalyse en het verhandelde ter terechtzitting op, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de “Babboe”-bakfiets al enkele honderden meters voordat het ongeval plaatsvond heeft kunnen opmerken. Het was helder, zonnig, droog weer waarbij de zon zich hoog achter het voertuig van verdachte bevond, gezien diens rijrichting en het derhalve niet aannemelijk is dat de stand van de zon zichtbelemmerend heeft gewerkt. Het betrof een rechte weg zonder obstakels en daarnaast was er volgens de verdachte weinig tot geen verkeer op de weg. Nu verdachte de bakfiets kennelijk niet tijdig heeft opgemerkt, naar zijn eigen verklaring eerst na het moment van de aanrijding, is verdachte naar het oordeel van het hof onoplettend geweest. Het hof ziet, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanwijzingen voor de stelling dat bij verdachte sprake is geweest voor enige medische gesteldheid die die onoplettendheid heeft veroorzaakt. Het hof is van oordeel dat het goed mogelijk is dat verdachte enige tijd ‘weg’ is geweest, in die zin dat hij in gedachten verzonken is geraakt en daardoor de aandacht voor hetgeen op de weg gebeurde is kwijtgeraakt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen aangaande de afstand die verdachte heeft afgelegd terwijl hij de bakfiets al had kunnen opmerken, volgt dat deze onoplettendheid enige tijd heeft geduurd en niet slechts een enkel moment van onoplettendheid is geweest. Het hof is van oordeel dat het in een dergelijk geval in beginsel de verantwoordelijkheid is van de bestuurder van een voertuig om te voorkomen dat hij de aandacht voor hetgeen op de weg gebeurt kwijtraakt, in het uiterste geval door ervoor te kiezen niet aan het verkeer deel te nemen. Dit kan anders zijn indien sprake is van bijzondere omstandigheden zoals een medische gesteldheid. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in het onderhavige geval, zoals ook hiervoor is overwogen, evenwel niet gebleken.
Het hof is derhalve van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte rechtens geen verwijt treft van het bewezen verklaarde, zodat het beroep op afwezigheid van alle schuld dient te worden verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Door de bewezen verklaarde gedraging van verdachte is gevaar op de weg veroorzaakt. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt en geleid tot aanzienlijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daar staat tegenover dat verdachte niet het zware verwijt treft van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar het lichtere verwijt van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Voorts is verdachte, behoudens de onderhavige strafzaak, nimmer in aanraking gekomen met politie en justitie. Daarnaast heeft het bewezen verklaarde niet alleen op de slachtoffers van het ongeval, maar ook op verdachte een grote impact gehad en heeft verdachte zich van meet af aan zeer betrokken getoond met het lot van de slachtoffers van het ongeval.
Het hof is, dit alles overziende, van oordeel dat de vordering van de advocaat-generaal recht doet aan enerzijds het bewezen verklaarde en anderzijds de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het hof zal verdachte derhalve veroordelen tot betaling van een geldboete van € 750,-, subsidiair vijftien dagen hechtenis. Evenals de advocaat-generaal ziet het hof in het bijzonder geen aanleiding om aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. P.H.P.H.M.C. van Kempen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. T. Kraniotis, griffier,
en op 27 november 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.H.P.H.M.C. van Kempen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.