3.1.De kantonrechter heeft in r.o. 2.1 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld waarvan in dit geschil moet worden uitgegaan. Deze feiten, die niet zijn betwist, zijn ook in hoger beroep uitgangspunt. Daarnaast staan nog andere feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist vast. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellant] is als uroloog verbonden aan het ziekenhuis Viecuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg dat door de stichting Viecuri wordt geëxploiteerd.
[geïntimeerde], geboren [geboortedatum] 1947, is vanaf 20 augustus 2007 vanwege klachten aan de urinewegen onder behandeling geweest bij [appellant].
Op 9 september 2008 is [geïntimeerde] door [appellant] aan zijn prostaat geopereerd. Er is een zogenaamde TURP ingreep bij hem uitgevoerd.
[geïntimeerde] heeft Viecuri bij brief van 8 oktober 2010 aansprakelijk gesteld
“voor de gevolgen van een operatie aan mijn prostaat waarna ik impotent ben geworden”.
Vervolgens heeft de (toenmalige) raadsman van [geïntimeerde] bij brief van 23 november 2010 [appellant] verzocht om toezending van een integraal afschrift van het (toevoeging hof: medisch) dossier van [geïntimeerde]. [appellant] heeft bij brief van 20 december 2010 een kopie van het dossier toegestuurd. Voorts geeft [appellant] in deze brief een samenvatting van het ziektebeloop van [geïntimeerde]. In deze brief staat, voor zover van belang:
“(…) Uiteindelijk meldde patiënt zich op 25.08.09 opnieuw op mijn poli in verband met recidief klachten in de onderbuik, soms aandrangklachten bij opstaan en nog steeds een erectiestoornis. Patiënt had op dat moment geen vaste relatie en gaf zelf aan dat het volgens hem “tussen de oren” zit. Patiënt wenste geen verdere therapie in welke vorm dan ook. Gezien deze mededeling en het feit dat ik zelf het gevoel kreeg dat bij patiënt met name psychoproblematiek op de voorgrond stond, werd opnieuw in overleg besloten de controles te beëindigen.
De prostaatoperatie c.s. TURP is naar mijn mening danook volledig de lege artis verricht.
Ter nadere onderbouwing verwijs ik naar de navolgende citaten uit daarop betrekking hebbende relevante literatuur.
“Erectiele dysfunctie na een TURP wordt in de literatuur beschreven maar omtrent de impact van een prostatectomie en in het bijzonder TURP op de erectiele functie is er tevens in de literatuur een langbestaande controversie. De enige gerandomiseerde studie naar TURP versus watchful waiting liet geen significante verschillen zien in de incidentie van een erectiele dysfunctie in beide armen van de studie, waardoor deze aandoening wellicht eerder als een exponent van een natuurlijk beloop, dan als een direkt gevolg c.q. complicatie van een TURP kan worden gezien” (..)
“Erectiele dysfunctie na een TURP wordt met name beschreven in retrospectieve studies, maar prospectief onderzoek heeft aangetoond dat dit slechts weinig voorkomt en dat een TURP in gelijke mate erectie en libido zowel negatief als positief kan beïnvloeden. “(..)
Het feit dat er bij patiënt vóór de TURP ook al sprake was van een erectiestoornis, waarvoor Viagra gebruik (hof: [appellant] verwijst naar decursus d.d. 24.03.2009),
impliceert mijns inziens dat deze niet kan en mag worden toegerekend aan de ingreep c.q. TURP. De bovenbeschreven literatuurverwijzingen bevestigen dit beeld.
Van behandelen in afwijking van het principe van de lege artis of van een causaal verband tussen de ingreep en de daaraan door patient toegeschreven complicatie is volgens mij geen sprake.”
Bij brief van 3 augustus 2011 heeft [geïntimeerde] wederom Viecuri aansprakelijk gesteld. Viecuri heeft de aansprakelijkstelling doorgeleid naar haar verzekeraar MediRisk.
Deze heeft bij brief van 8 november 2011 [geïntimeerde] meegedeeld geen aansprakelijkheid te erkennen omdat geen sprake is geweest van onzorgvuldig handelen. Dit is als volgt toegelicht:
“Op 9 september 2008 is de operatie daadwerkelijk door verzekerde uitgevoerd. De operatie is volgens de regels der kunst verricht en zonder problemen verlopen. Vervolgens gaf u tijdens een controle begin november 2008 aan last te hebben van mictieproblemen en van verminderde en kortdurende erecties.
De mictieproblemen konden als laat effect van de operatie worden beschouwd en het kon verwacht worden dat dit zou verbeteren. Na de mictieklachten te hebben behandeld met medicatie waren in maart 2009 deze problemen niet van betekenis meer.
Het probleem van te korte en te zwakke erecties bleef wel aanhouden, in maart 2009 was daar nog steeds sprake van. Echter, het bleek dat u voor de operatie ook al last had van verminderde erecties en dat u wel eens medicatie hiervoor hebt gebruikt. U meende dat de erectieklachten toegenomen waren. Toen is er laboratoriumonderzoek verricht en er werden geen afwijkingen vastgesteld. Het langer bestaande probleem is misschien na de ingreep iets verergerd. Maar er zijn vele factoren en omstandigheden die hier van invloed op zijn. Er is geen sprake van een directe relatie tussen de ingreep en de impotentie.”
Bij brief van 5 juni 2012 heeft de raadsman van [geïntimeerde] op deze brief gereageerd. Daarin is aangegeven dat [geïntimeerde] van mening is dat de operatie niet lege artis is uitgevoerd is. Voorts wordt opgemerkt dat ten onrechte is gesteld dat [geïntimeerde] voor de operatie al erectieproblemen had. Het medicijn Levitra is destijds door de huisarts voorgeschreven vanwege aanhoudende ontstekingen na een besnijdenis. Nadat namens [geïntimeerde] wederom aanspraak is gemaakt op betaling van immateriële schadevergoeding, heeft MediRisk bij brief van 5 juli 2012 aangegeven geen aanleiding te zien het standpunt te herzien.
3.2.1.Daarop heeft [geïntimeerde] bij dagvaarding van 9 juli 2013 Viecuri en [appellant] in rechte betrokken en gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Viecuri en [appellant] aansprakelijk zijn voor de nadelige gevolgen van de TURP ingreep op 9 september 2008 en dat zij worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 10.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en veroordeling in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde], kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] hem tevoren niet naar behoren heeft geïnformeerd over de risico’s van de TURP ingreep. Hij zou beslist geen toestemming hebben gegeven indien hem vooraf was meegedeeld dat er een risico op impotentie zou zijn. [geïntimeerde] had enkel plasproblemen, geen problemen met zijn potentie. Uit het behandelresultaat moet worden afgeleid dat [appellant] tekort is geschoten, want een eenvoudige ingreep heeft tot blijvende schade geleid. De impotentie en het urineverlies leiden tot psychische schade (schaamtegevoelens, het vermijden van contacten, verlies levensvreugde). [geïntimeerde] heeft hiervoor psychiatrische hulp ingeroepen.
3.2.3.Viecuri c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.1.De kantonrechter heeft bij rolbeslissing van 6 september 2013 een comparitie van partijen gelast, die op 19 november 2013 is gehouden.
3.3.2.In het tussenvonnis van 18 december 2013 heeft de kantonrechter, kort samengevat, overwogen, dat
i. in een situatie waar de arts beschikt over de medische stukken en het patiëntdossier niet al te zware eisen mogen worden gesteld aan de stelplicht van de patiënt en dat de algemene stelling “vóór de operatie had ik de klachten niet en na de operatie heb ik de klachten wel” voldoende is om als uitgangspunt te kunnen dienen om de vordering in te stellen (r.o. 2.4);
ii. Viecuri c.s. stellen dat impotentie niet kan worden toegeschreven aan een TURP ingreep en dat nu [geïntimeerde] deze stelling gemotiveerd betwist, de kantonrechter voor de beantwoording van deze vraag een deskundige dient in te schakelen en dat indien impotentie toch een complicatie bij de TURP ingreep zal kunnen zijn er nader onderzoek noodzakelijk zal zijn naar de medische situatie van [geïntimeerde] voor de ingreep (r.o. 4.6).
Daarop is de zaak verwezen naar de rol voor uitlating partijen omtrent de naam van een deskundige en de te stellen vragen.
3.3.3.Nadat Viecuri c.s. bij brief van 24 januari 2014 de kantonrechter had verzocht toestemming te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep, heeft de kantonrechter bij beslissing van 18 februari 2014 bepaald dat hoger beroep kan worden ingesteld tegen het vonnis van 18 december 2013.