ECLI:NL:GHSHE:2014:4775

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
HD 200.133.232_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de gemeente voor schade door lekkage in waterleiding onder woonwagen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Gemeente Maastricht voor schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van lekkage in de waterleiding onder zijn woonwagen, gelegen in een woonwagencentrum. [Appellant] heeft op 24 april 2010 lekkage geconstateerd, waarna hij de Gemeente aansprakelijk heeft gesteld op basis van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek. De Gemeente heeft een schadevergoeding aangeboden van € 1.250,00, maar [appellant] heeft dit aanbod afgewezen en vorderde uiteindelijk een bedrag van € 39.482,02, inclusief kosten voor werkzaamheden, vervanging van de airco, gederfd woongenot en kosten voor deskundigen. Het hof heeft de vorderingen van [appellant] in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de lekkage. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor de werkzaamheden van [directeur bedrijf House Moving] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De vordering voor de vervanging van de airco is gedeeltelijk toegewezen tot € 1.250,00, terwijl de vordering voor gederfd woongenot van € 1.257,53 is toegewezen. De kosten voor de deskundige zijn afgewezen omdat deze niet noodzakelijk waren voor het verkrijgen van schadevergoeding. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de Gemeente veroordeeld tot betaling van € 2.507,53 aan [appellant], vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.133.232/01
arrest van 18 november 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. I.P. Sigmond te Heerlen,
tegen
Gemeente Maastricht,
zetelend te Maastricht,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de Gemeente,
advocaat: mr. M.J. van Loon te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 juli 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juni 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser en de Gemeente als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/167458/HA ZA 11-860)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met eisvermindering;
- de memorie van antwoord met een productie.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] bewoont een woonwagen, die is geplaatst op het woonwagencentrum [woonwagencentrum], thans geheten [woonwagencentrum], te [woonplaats].
Ten tijde van na te melden voorval (sub f) nam hij met zijn woonwagen een standplaats in aan [het adres] te [plaats], gelegen op datzelfde terrein.
Op dat moment was reeds voorzien in een verplaatsing van de woonwagen naar de huidige locatie aan [het adres] te [plaats].
In het kader van een plan van de Gemeente om het woonwagencentrum om te vormen tot een bedrijventerrein, waarop enkel nog gevestigd zullen kunnen zijn bewoners van de [woonwagencentrum] die een autohandelsbedrijf uitoefenen, was tussen partijen op 3 september 2008 reeds een overeenkomst gesloten, welke voorzag in een vergoeding voor [appellant] van in totaal € 247.128,00, grotendeels voor de kosten van het verplaatsen van zijn woonwagen (€ 241.378,00).
De voorgenomen verplaatsing stond gepland voor een datum niet lang nadat het na te melden voorval heeft plaatsgevonden.
Op 24 april 2010 heeft [appellant] lekkage geconstateerd in een waterleiding onder zijn woonwagen. Het herstel heeft in de loop van 29 of 30 april 2010 plaatsgevonden.
Zonder daarmee aansprakelijkheid te erkennen, heeft de Gemeente op basis van de rapportage van [bedrijf] Expertises van 22 juli 2010 (productie 2, inleidende dagvaarding) [appellant] een bedrag van € 1.250,00 aan schadevergoeding aangeboden, als vergoeding voor de schade aan de leidingen voor de airco-installatie die zich onder de woonwagen bevonden, nu die door vochtinwerking niet meer te gebruiken zijn op de nieuwe standplaats.
[appellant] heeft dat aanbod niet geaccepteerd.
[appellant] heeft op basis van artikel 6:174 BW de Gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de lekkage in de waterleiding. Daarbij heeft hij verzocht het door de Elberg Groep B.V. in haar rapportage van 13 december 2010 (productie 4, inleidende dagvaarding) begrote schadebedrag van € 56.275,14 naar zijn bankrekening over te maken.
Aan dit verzoek heeft de Gemeente geen gehoor gegeven.
3.2.
In de onderhavige procedure vordert [appellant], na vermindering van eis in hoger beroep, de Gemeente te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van (€ 25.014,99 ter zake van werkzaamheden [directeur bedrijf House Moving] + € 9.342,00 ter zake vervanging airco + € 1.257,53 ter zake gederfd woongenot à 17 dagen + € 3.867,50 ter zake kosten deskundige [deskundige] =) € 39.482,02 althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van beide instanties.
3.3.
De Gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.4.
Bij het vonnis waarvan beroep zijn de vorderingen in eerste aanleg van [appellant] afgewezen en is hij uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten veroordeeld.
3.5.
[appellant] heeft in hoger beroep een grief aangevoerd, inhoudend dat de rechtbank ten onrechte zijn vorderingen, voor zover hij die heeft gehandhaafd na vermindering van eis in hoger beroep, heeft afgewezen. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van die vorderingen.
3.6.
De grief zal worden behandeld door achtereenvolgens de afzonderlijke onderdelen van de vordering van [appellant] in hoger beroep te bespreken. Bij de beoordeling daarvan stelt het hof het volgende voorop. [appellant] stelt (primair) dat de Gemeente aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW voor de schade als gevolg van de lekkage in de waterleiding onder zijn woonwagen. De Gemeente heeft in hoger beroep gepersisteerd bij haar stelling dat geen sprake is van aansprakelijkheid ex artikel 6:174 BW, omdat de leiding niet gebrekkig was nu de lekkage is ontstaan door een externe oorzaak, meer in het bijzonder de werkzaamheden door de aannemer (die de leiding onder druk heeft gezet nadat de druk eerder van de leiding was gehaald door die aannemer). Het hof verenigt zich met de overwegingen dienaangaande onder rov. 3.2 tot en met 3.4 in het vonnis waarvan beroep en maakt deze tot de zijne. Het hof zal er dus in het navolgende van uitgaan dat de Gemeente aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW.
€ 25.014,99 ter zake van werkzaamheden [directeur bedrijf House Moving]
3.7.
Aan het gevorderde bedrag van € 25.014,99 heeft [appellant] het volgende ten grondslag gelegd. Op 29 april 2010 heeft hij geconstateerd dat de hele ondergrond onder de woonwagen doorweekt was. Onder de woonwagen was ter hoogte van de lekkage het zand volledig weggeslagen en de woonwagen stond per saldo in het water. Om (verdere) waterschade te voorkomen, moest onmiddellijk worden ingegrepen. [appellant] heeft [directeur bedrijf House Moving] van [bedrijf House Moving] House Moving opdracht gegeven per omgaande aan de slag te gaan met stabiliseringswerkzaamheden. [directeur bedrijf House Moving] is hiermee vervolgens ook aan de slag gegaan. [appellant] verwijst in dit verband naar de bij productie 4, bijlage 3 in eerste aanleg door hem overgelegde factuur d.d. 4 juni 2010 van [bedrijf House Moving] House Moving. Volgens [appellant] dienen de herstelkosten van [directeur bedrijf House Moving] van in totaal € 25.014,99 door de Gemeente te worden vergoed op grond van artikel 6:96 lid 2 sub a BW in combinatie met de artikelen 6:98 BW en 6:174 BW.
3.8.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] dit onderdeel van zijn vordering onvoldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Gemeente. De Gemeente heeft aangevoerd dat in de factuur werkzaamheden worden omschreven die alle uitgevoerd moeten worden in het kader van de verplaatsing van de woonwagen. Ter onderbouwing heeft de Gemeente verwezen naar de rapportage van [bedrijf] Expertises van 24 februari 2012, pagina 5 (productie 1 bij de conclusie van antwoord). Daarin is vermeld dat de factuur betrekking heeft op het aanvoeren en aanbrengen van steunbalken, het graven van onderdoorgangen en het huren en demonteren van steunbalken, welke leveringen alle deel uitmaken van de activiteiten die nodig zijn voor het verplaatsen van de woonwagen in juni 2010, zodat van schade in de zin van optredend nadeel voor [appellant] vanwege het bekostigen van die levering geen sprake is. Over de in de factuur opgenomen huurkosten voor 21 ton steunbalken gedurende twee maanden is in die rapportage vermeld dat van die 21 ton steunbalken ten tijde van de opneming (op 2 juni 2010) circa 3 ton aanwezig was, terwijl de wel aanwezige steunbalken zonder hoogtestelling geen functie hadden, anders dan om nadien te worden gebruikt bij de verplaatsing van de woonwagen. Voorts heeft de Gemeente erop gewezen dat ook in de rapportages van de door [appellant] ingeschakelde deskundige, [deskundige], is vermeld dat een belangrijk deel van de werkzaamheden van [directeur bedrijf House Moving] ook in het kader van de geplande verhuizing zouden zijn uitgevoerd (voormelde rapportage van de Elberg Groep B.V. van 13 december 2010, pagina 5, en de rapportage van de Elberg Groep B.V. van 14 juni 2012, overgelegd in eerste aanleg als productie 12 door [appellant], pagina 5). Niet in geschil is dat de reguliere verplaatsingswerkzaamheden reeds door de Gemeente waren vergoed via de verplaatsingskostenvergoeding (zie hiervoor rov. 3.1 sub d). Het gevorderde bedrag van € 25.014,99 ter zake van werkzaamheden van [directeur bedrijf House Moving] kan derhalve niet op grond van artikel 6:96 lid 2 sub a BW worden toegewezen.
€ 9.342,00 ter zake vervanging airco
3.9.
De schadepost van € 9.342,00 ter zake vervanging airco betreft volgens de toelichting van [appellant] de aanschaf van een nieuwe airco met leidingen. [appellant] stelt dat zijn airco die hij in 2008 net had vervangen, door de wateruitstroom onherstelbaar was beschadigd. Van belang is dat de unit op het moment van de wateroverlast op de grond lag. [appellant] heeft een factuur van Climafroid ten bedrage van € 9.342,00 overgelegd (in eerste aanleg bij productie 4, bijlage 3). Tussen partijen staat niet ter discussie dat de slangen die aan de onderkant van de woonwagen waren bevestigd niet meer konden worden gebruikt, aldus [appellant].
3.10.
Het hof acht, nu de Gemeente aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW voor de schade als gevolg van de lekkage in de waterleiding onder de woonwagen van [appellant] en uit de rapportage van [bedrijf] Expertises van 22 juli 2010 blijkt dat de leidingen voor de airco-installatie die zich onder de woonwagen bevonden door vochtinwerking niet meer te gebruiken waren op de nieuwe standplaats welke schade kan worden begroot op een bedrag van € 1.250,00, de onderhavige schadepost toewijsbaar tot een bedrag van € 1.250,00. Voor het meerdere kan deze niet worden toegewezen, omdat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat er verder schade aan de verwarmings c.q. aircounit is opgetreden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat, zoals [appellant] – naar het hof begrijpt – stelt, er sprake is geweest van inspoeling van zand in de airco en daarmee van beschadiging van de airco. Dat onder andere twee binnenunits van de airco, zoals vermeld staat op de factuur van Climafroid, moesten worden vervangen, kan dan ook niet worden aangenomen.
€ 1.257,53 ter zake gederfd woongenot à 17 dagen
3.11.
[appellant] heeft gesteld dat hij als gevolg van de lekkage in de waterleiding onder de woonwagen niet meer in de woonwagen heeft kunnen verblijven. Hij heeft de wagen per 29 april 2010 verlaten. Per 10 juni 2010 is de verplaatsing van de woonwagen begonnen. De kosten van tijdelijk verblijf elders in verband met de verplaatsing van de woonwagen worden reeds vergoed via de verplaatsingskostenvergoeding. De verwachte duur van tijdelijk verblijf elders in verband met de verplaatsing van de woonwagen was 39 dagen. In totaal heeft hij 56 dagen elders verbleven. De extra duur van het verblijf elders was dus 17 dagen. Het bedrag aan gederfd woongenot is door [appellant] berekend op basis van de huurwaarde van de woonwagen. De vergoeding ter zake gederfd woongenot à 17 dagen komt daarmee volgens hem op € 1.257,53.
3.12.
Het hof overweegt dat duidelijk is dat [appellant] als gevolg van de lekkage in de waterleiding onder zijn woonwagen eerder dan gepland was in verband met de verplaatsing van de woonwagen de woonwagen heeft moeten verlaten. Aangenomen kan worden dat hij langer dan anders nodig was geweest tijdelijk elders heeft verbleven. De Gemeente dient de daaruit voortvloeiende schade op grond van artikel 6:174 BW te vergoeden. Die schade kan worden begroot zoals [appellant] heeft gedaan. Daartegen heeft de Gemeente geen althans onvoldoende concreet bezwaar gemaakt. Dit onderdeel van de vordering komt daarom voor toewijzing in aanmerking.
€ 3.867,50 ter zake kosten deskundige [deskundige]
3.13.
[appellant] vordert € 3.867,50 ter zake kosten deskundige [deskundige]. Deze schadepost heeft betrekking op de rapportage van de Elberg Groep B.V. van 13 december 2010. [appellant] heeft daarvan een factuur ten bedrage van € 3.867,50 overgelegd (productie 9 bij de inleidende dagvaarding). Volgens [appellant] zijn dit kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid van de Gemeente en de omvang van de schade als gevolg van de lekkage in de waterleiding onder de woonwagen. Deze komen volgens hem op grond van artikel 9:96 lid 2 sub c BW (het hof leest: artikel 6:96 lid 2 sub b BW) voor vergoeding in aanmerking.
3.14.
Deze kosten kunnen niet worden toegewezen, omdat niet voldaan is aan het vereiste dat de kosten in de gegeven omstandigheden redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat [appellant], zoals blijkt uit de inleidende dagvaarding (randnummers 26 en 27), zich tot de Elberg Groep B.V. heeft gewend voor een schadeonderzoek in verband met de vraag of de leidingbreuk heeft geleid tot een bijzondere invloed op de woonwagen in de vorm van zetting of scheefstand. De stelling dat er sprake is geweest van zetting en/of verzakking ligt niet langer ten grondslag aan de vorderingen van [appellant]. In hoger beroep speelt die kwestie door de vermindering van eis door [appellant] geen rol meer. De bedragen die het hof in hoger beroep toewijsbaar acht, zijn ook niet (mede) gebaseerd op de bevindingen van de deskundige [deskundige]. De kosten voor de rapportage van de Elberg Groep B.V. van 13 december 2010 zijn dus nodeloos gemaakt.
Slotsom
3.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vordering zal tot een bedrag van (€ 1.250,00 + € 1.257,53 =) € 2.507,53 worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is onbetwist en derhalve toewijsbaar. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Gemeente aan [appellant] te betalen een € 2.507,53, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 23 april 2010 tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten aan de zijde van de Gemeente, tot op heden begroot op
  • in eerste aanleg: € 1.744,00 aan griffierecht en € 1.788,00 aan salaris advocaat;
  • in hoger beroep: € 1.862,00 aan griffierecht en € 1.158,00 aan salaris advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, J.P. de Haan en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 november 2014.