Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 866594 rolnummer 12-11429)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
‘De heer [zoon appellant], geb.dd. [geboortedatum 1]-1985, (…) en de heer [appellant], geb. [geboortedatum 2]-1950’enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds is begin 2012 een schriftelijke huurovereenkomst tot stand gekomen ter zake van het appartement (woonruimte) [adres 1] te [woonplaats 2], met parkeerplaats in de kelder. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar (zonder tussentijdse opzegmogelijkheid), ingaande 1 maart 2012. De huurprijs was € 1.250,- incl. btw per maand. [zoon appellant] was de beoogd gebruiker van het appartement, dit samen met zijn vriendin. Die relatie is vóór 1 maart 2012 geëindigd. Hij heeft het appartement niet betrokken. De huur van de maanden maart, april en mei 2012 is onbetaald gelaten.
] er op aangedrongen dat ook gedaagde [hof: [appellant]
] het huurovereenkomst zou mede ondertekenen wetende dat gedaagde het gehuurde nimmer zou gaan bewonen. Daar de essentialia voor het aannemen van een huurovereenkomst ontbreken is derhalve met gedaagde geen huurovereenkomst aangegaan (…).