Het hof verwijst naar r.o. 7.7. van het tussenarrest en naar r.o. 10.1. onder a. betreffende het alsnog doen horen van mevrouw [getuige 3].
Mevrouw [getuige 3] heeft als getuige in hoger beroep verklaard dat zij niets meer weet van door [appellant] zelf genomen ontslag. Zij heeft toen zij op vakantie was een sms van [appellant] gekregen dat hij een ongeluk had gehad. Die sms heeft zij doorgestuurd aan 4Works, ze denkt [vertegenwoordiger 4Works 1]. [getuige 3] was toen feitelijk al weg bij 4Works.
Volgens [appellant] staat, gelet op hetgeen hij op pag. 42-49 van de memorie van grieven heeft aangevoerd en gelet op de (eerste) verklaring van mevrouw [getuige 3] als getuige, vast dat hij met vakantie was en geen ontslag heeft genomen op 27 juni 2008.
Het hof deelt die opvatting niet en onderschrijft het oordeel van de kantonrechter in het vonnis van 13 juli 2011 (r.o. 2.2.1. e.v.) aangaande het bewijs, geleverd door de verklaringen van getuigen [getuige 6], [vertegenwoordiger 4Works 2] en [vertegenwoordiger 4Works 1], afgelegd op 8 februari 2011. Anders dan [appellant] meent, zijn de verklaringen van [getuige 6] en [vertegenwoordiger 4Works 2] geen partijgetuigenverklaringen als bedoeld in artikel 164 lid 2 Rv. De verklaring van [vertegenwoordiger 4Works 1] is dit wel, doch deze verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De verklaringen van [getuige 6] en [vertegenwoordiger 4Works 2] zijn duidelijk en verder zodanig sterk en betreffen zodanige essentiële punten, dat zij de partijgetuigenverklaring van [vertegenwoordiger 4Works 1] voldoende geloofwaardig maken. De beperking van die partijgetuigenverklaring geldt daarom niet.
De getuigenverklaring van mevrouw [getuige 3] houdt niets in dat het door 4Works geleverde bewijs ontkracht. Mevrouw [getuige 3] heeft - anders dan [appellant] heeft betoogd - niet verklaard dat zij van [appellant] een ziekmelding heeft ontvangen. Afgezien van het feit dat de getuige [vertegenwoordiger 4Works 1] heeft verklaard geen sms van mevrouw [getuige 3] ontvangen te hebben, kan uit het doorsturen van de sms niet worden afgeleid dat [appellant] dus geen ontslag heeft genomen op 27 juni 2008. Daaraan doet niet af dat mevrouw [getuige 3] kennelijk als tussenpersoon tussen 4Works en de medewerkers die uit het buitenland kwamen fungeerde (zie de eerste getuigenverklaring van mevrouw [getuige 3] d.d. 13 januari 2014).
De schriftelijke verklaringen van mevrouw [getuige 3] van 30 maart 2010 (prod. 41 cvr) en 1 april 2010 (prod. 51 akte houdende overlegging productie van [appellant]) hebben geen waarde gezien hetgeen zij als getuige heeft verklaard omtrent haar schriftelijke verklaring van 16 juli 2010 (prod. 67 akte 21 juli 2010 van [appellant]). De stelling van [appellant] bij pleidooi, dat mevrouw [getuige 3] de verklaring van 29 maart 2010 (prod. 36 akte [appellant] 28 augustus 2014) niet heeft ingetrokken, verwerpt het hof. Bedoelde verklaring is eerst ter gelegenheid van het pleidooi overgelegd. Daarover is mevrouw [getuige 3] daarom niet als getuige bevraagd. De schriftelijke verklaring van mevrouw [getuige 3] van 16 juli 2010 in samenhang met haar getuigenverklaring moet aldus opgevat worden dat mevrouw [getuige 3] al haar eerdere schriftelijke verklaringen wenste in te trekken en daartoe behoort ook de eerst bij pleidooi overgelegde verklaring van 29 maart 2010.
De getuigschriften (prod. 13 inl dgv en prod. 23 mem n enq a/z [appellant]) bewijzen niet het - doorlopend - dienstverband van [appellant]. Deze stukken zijn voor een ander doel opgemaakt en afgeven. Datzelfde geldt voor het door [appellant] overgelegde (nieuwe) E301-formulier (prod. 34 akte [appellant] 28 augustus 2014), dat op verzoek van de advocaat van [appellant] ter vervanging van het E301-formulier van 23 september 2009, waarop vermeld stond dat [appellant] van 30 juni 2008 tot 29 september 2009 niet als werknemer verzekerd was (prod. 10 inl dgv), is afgegeven. Aan de met betrekking tot [getuige 4] door [appellant] overgelegde stukken (prod. 39-41 akte [appellant] 28 augustus 2014) kan geen betekenis worden toegekend in het kader van het hier aan de orde zijnde tegenbewijs. Dat zelfde geldt voor de schriftelijke verklaring van [getuige 4] van 22 februari 2011 (prod. 71 concl n enq [appellant]): het feit dat tijdens het overhandigen van de sleutels van de bedrijfsauto op 27 juni 2008 door [appellant] aan mevrouw [getuige 3] niet over ontslagname is gesproken betekent niet dat van ontslagname door [appellant] geen sprake is geweest.
Het feit dat [appellant] geen nieuwe schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft ontvangen per 29 september 2008 is door 4Works ter gelegenheid van het pleidooi voldoende verklaard: [appellant] zat toen nog in fase A en de arbeidsvoorwaarden waren niet veranderd.
Het feit dat [appellant] alsnog een ziektewetuitkering heeft ontvangen van 14 juli 2008 t/m 25 september 2008 (€ 3.307,50 bruto) berust gelet op de beslissing van het UWV van 19 augustus 2013 op nawerking van de beëindigde verzekering (prod. 8 mva en prod. 38 akte [appellant] 28 augustus 2014); derhalve kan ook daaraan niet het bewijs worden ontleend dat geen sprake is van ontslagname door [appellant].
Hetgeen overigens door [appellant] is gesteld en ter ondersteuning van zijn standpunt is aangevoerd, met name op p. 49 memorie van grieven, legt evenmin gewicht in de schaal dan wel acht het hof niet relevant. Dit laatste geldt met name voor de door [appellant] overgelegde correspondentie omtrent de arbeidsongeschiktheid met de Tsjechische instantie. Deze bevatten geen informatie over de vraag of [appellant] ontslag heeft genomen of niet.
Grief 11 en grief 12 falen.