ECLI:NL:GHSHE:2014:4747

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
HD 200.132.041_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap van goederen na echtscheiding met geschillen over roerende zaken en kunstobjecten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen twee ex-echtgenoten, [de man] en [de vrouw], na hun echtscheiding. Het huwelijk heeft geduurd van 3 oktober 2000 tot 21 juli 2009, de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven. De rechtbank Limburg had eerder een vonnis gewezen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, maar beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen de beslissing over de verdeling van roerende zaken, waaronder inboedel, kunstobjecten en voertuigen.

De procedure in hoger beroep omvatte verschillende stukken, waaronder de dagvaarding, memorie van grieven en antwoorden. Het hof heeft de grieven van beide partijen beoordeeld, waarbij de focus lag op de waarde en toedeling van specifieke roerende zaken. De rechtbank had eerder de inboedel van de voormalige echtelijke woning aan [de vrouw] toegedeeld, maar [de man] betwistte de geschatte waarde van € 12.030,-. Hij stelde dat de inboedel een waarde had van € 80.000,-, wat het hof niet kon onderbouwen.

Daarnaast zijn er geschillen over de waarde van flessen wijn, kunstobjecten en sieraden. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren over de waarde van deze zaken. De uitspraak van het hof houdt in dat er nog geen eindarrest kan worden gewezen, en dat de bewijslevering moet plaatsvinden. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor het opgeven van getuigen en verdere procedurele stappen. De uitspraak is gedaan op 18 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.132.041/01
arrest van 18 november 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de man],
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de vrouw],
advocaat: mr. L.H.M. Zonnenberg te 's-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 augustus 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie [plaats] van 19 juni 2013, gewezen tussen [de man] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en [de vrouw] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/15559/HA ZA 10-1213)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest van 3 oktober 2000 tot 21 juli 2009 (de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand).
Tussen partijen zijn geschillen gerezen met betrekking tot de omvang van de huwelijksgemeenschap en de verdeling daarvan. De rechtbank heeft op de geschillen beslist bij vonnis van 12 september 2012, met dien verstande dat de beslissing omtrent de verdeling van de roerende zaken (de inboedel en de auto’s) is aangehouden. Omtrent dit laatste geschilpunt is beslist bij vonnis d.d. 19 juni 2013.
Tegen het vonnis van 12 september 2012 is door partijen afzonderlijk hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep is bij dit hof aanhangig onder nummer HD 200.118.547/01. In die zaak wordt heden een afzonderlijk tussenarrest gewezen.
De onderhavige zaak betreft het hoger beroep van beide partijen tegen de beslissing van de rechtbank inzake de roerende zaken en de auto’s. [de man] heeft in zijn appeldagvaarding aangekondigd dat het appel zich zowel tegen het tussenvonnis van 12 september 2012 als tegen het eindvonnis van 19 juni 2013 richt, maar in zijn memorie van grieven heeft hij zijn hoger beroep beperkt tot het eindvonnis van 19 juni 2013. Ook het incidentele hoger beroep van [de vrouw] is gericht tegen het eindvonnis van 19 juni 2013.
3.2.
Partijen hebben met hun grieven de volgende onderwerpen aan het hof voorgelegd:
a. a) de inboedel van de voormalige echtelijke woning [adres 1] [plaats] (grief 1 van
[de man], incidentele grief 1 van [de vrouw]);
b) de flessen wijn (grief 2 [de man]);
c) het schilderij Nanà la Robe Rose (het hof begrijpt Nana à la Robe Rose) van [kunstenaar 3] (incidentele grief 2 [de vrouw]);
d) de drie glazen kunstobjecten van [kunstenaar 1] (grief 3 [de man], incidentele grief 3
[de vrouw]);
e) de sieraden (grief 4 [de man]);
f) de inboedel van de woning [adres 2] [woonplaats 1] (incidentele grief 4 [de vrouw]);
g) de beweerdelijk door [de man] uit de voormalige echtelijke woning meegenomen zaken
(grieven 5 en 6 van [de man], incidentele grief 5 [de vrouw]);
h) de Mercedes (grief 7 [de man], incidentele grief 6 [de vrouw]);
i. i) de Volvo’s (grief 8 [de man]).
Het hof zal deze onderwerpen hierna achtereenvolgens beoordelen.
3.3.
ad a) de inboedel van de voormalige echtelijke woning [adres 1] [plaats] (grief 1 van [de man], incidentele grief 1 van [de vrouw])
3.3.1.
De rechtbank heeft de inboedelzaken, genoemd onder 4.3.2 van het eindvonnis d,d. 19 juni 2013 toegedeeld aan [de vrouw]. Tegen deze toedeling is niet gegriefd zodat deze tussen partijen vast staat.
In geschil is de waarde van de aan [de vrouw] toegedeelde zaken.
De rechtbank heeft per zaak een schatting van de waarde gemaakt. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat een onderbouwing van de door partijen gestelde waarden (bijvoorbeeld door aankoopbewijzen of nadere specificaties) in de meeste gevallen ontbreekt, maar dat van de meeste zaken het jaar van aanschaf wél vast staat. De meeste zaken zijn relatief oud. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat het een feit van algemene bekendheid is dat inboedelzaken snel in waarde dalen.
Met inachtneming van het voorgaande heeft de rechtbank de totale waarde van de aan [de vrouw] toegedeelde inboedelzaken geschat op € 12.030,-.
3.3.2.
[de man] stelt zich op het standpunt dat de door de rechtbank geschatte waarde veel te laag is. Hij schat de waarde van de inboedelzaken op € 80.000,-. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat partijen in grote luxe hebben geleefd en kostbare meubels en apparatuur hebben aangeschaft die nauwelijks in waarde dalen en hij biedt hiervan bewijs aan.
3.3.3.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Zoals ook de rechtbank heeft overwogen staat de ouderdom van de inboedelzaken vast. Die ouderdom blijkt uit de door [de vrouw] overgelegde lijst, productie 52 bij haar akte van 10 oktober 2012. Uit deze lijst blijkt dat de inboedel voor een belangrijk deel al vóór het huwelijk was aangeschaft.
Het hof onderschrijft het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt dat het van algemene bekendheid is dat inboedelzaken snel in waarde dalen. [de man] stelt weliswaar dat dit uitgangspunt in de onderhavige zaak niet geldt, maar enige onderbouwing van deze stelling ontbreekt, evenals een concrete aanduiding welke zaken hun waarde zouden hebben behouden (en welke waarde dat is). Het hof ziet dan ook geen aanleiding om in te gaan op het bewijsaanbod van [de man].
Het hof kan zich verenigen met de schatting van de waarde van de verschillende inboedelzaken door de rechtbank. Dit betekent dat grief 1 van [de man] faalt.
3.3.4.
De incidentele grief 1 van [de vrouw] heeft betrekking op de beslissing van de rechtbank dat [de vrouw] de helft van de waarde van de aan haar toegedeelde inboedelzaken (de helft van
€ 12.030,-) aan [de man] moet vergoeden. [de vrouw] stelt voor dat ieder van partijen de roerende zaken die hij respectievelijk zij in bezit heeft toegedeeld krijgt, zonder verrekening over en weer.
Het hof volgt dit voorstel niet. Voor diverse roerende zaken geldt, zoals uit het hierna volgende blijkt, dat nader onderzoek nodig is met betrekking tot de waarde en/of het al dan niet aanwezig zijn op de datum van ontbinding van het huwelijk. Het hof zal op de verschillende onderdelen afzonderlijk beslissen. Een afwikkeling “met gesloten beurzen” acht het hof thans niet mogelijk.
3.3.5.
[de vrouw] voert in haar grief ook nog een aantal argumenten aan waarom het onjuist zou zijn haar te verplichten tot betaling aan [de man] van een de helft van € 12.030,- voor de inboedelzaken:
- de inboedel is voor een groot deel aangeschaft met crimineel geld;
- [de man] heeft de rechtbank op veel punten onjuist voorgelicht;
- de inboedel in de huidige woning van [de man] aan de [adres 2] in [woonplaats 1] is niet
in de verdeling betrokken.
Het hof acht de eerste twee argumenten (indien al juist; zij zijn door de man bestreden) niet toereikend om te concluderen dat [de vrouw] geen overbedelingsuitkering voor de inboedelzaken zou hoeven te betalen.
Ook het derde argument gaat niet op. Omtrent de inboedel in de huidige woning van [de man] zal het hof hierna beslissen onder 3.8.
3.4.
. ad b) de flessen wijn (grief 2 [de man])
3.4.1.
Partijen zijn het erover eens dat bij het vertrek van [de man] uit de voormalige echtelijke woning (eind 2006) flessen wijn in de woning aanwezig waren. Volgens [de man] ging het om 36 flessen kostbare wijn die uit beleggingsoverweging waren gekocht, met een gezamenlijke waarde van € 30.000,-.
[de vrouw] stelt dat er slechts sprake was van flessen wijn voor consumptie zonder bijzondere waarde.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat [de man] zijn stelling dat flessen wijn met een bijzondere (hoge) waarde in de woning zijn achtergebleven onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft geen bedrag wegens overbedeling op dit onderdeel vastgesteld.
De tweede grief van [de man] is tegen deze beslissing gericht.
3.4.2.
[de man] heeft in zijn akte van 14 september 2011 (pagina 10) geconcretiseerd wat de wijncollectie die zich in de woning bevond volgens hem inhield. Hij stelt dat het om 36 flessen gaat, maar hij noemt er 34. Volgens [de man] gaat het om flessen Chateau Mouton Rothschild uit de jaren 1955, 1966, 1967, 1970, 1972 (3x), 1974 (4x), 1975 t/m 1990, 1992 t/m 1995, 1998, 2002 en een Magnum 1994.
[de man] heeft bewijs aangeboden, zowel van zijn stelling dat de flessen in de woning zijn achtergebleven als van de door hem gestelde waarde van de flessen. Het hof merkt hierbij op dat slechts relevant is of de flessen op de peildatum voor de omvang van de te verdelen gemeenschap (21 juli 2009) aanwezig waren.
Het hof zal [de man] in de gelegenheid stellen te bewijzen dat de flessen op 21 juli 2009 aanwezig waren in de voormalige echtelijke woning en een waarde hadden van € 30.000,-.
3.5.
ad c) het schilderij Nana à la Robe Rose van [kunstenaar 3] (incidentele grief 2 [de vrouw])
3.5.1.
De rechtbank heeft beslist (onder 4.5 van het eindvonnis) dat vijf kunstwerken, waaronder het schilderij Nana à la Robe Rose van [kunstenaar 3], verkocht moeten worden via Venduehuis [Venduehuis] in [plaats] en dat de opbrengst bij helfte moet worden verdeeld.
Tussen partijen staat vast dat deze kunstwerken zich ten tijde van de samenwoning van partijen in de voormalige echtelijke woning bevonden.
3.5.2.
[de vrouw] stelt dat zij het schilderij Nana à la Robe Rose van [kunstenaar 3] vóór de peildatum 21 juli 2009 heeft geschonken aan haar zoon [zoon geïntimeerde] die in de VS woont. [de man] heeft dit betwist.
3.5.3.
Indien de stelling van [de vrouw] juist is, is verdeling op de wijze zoals door de rechtbank is bepaald, niet mogelijk.
Het hof zal [de vrouw] in de gelegenheid stellen haar stelling dat zij het hier bedoelde schilderij vóór de peildatum aan haar zoon [zoon geïntimeerde] heeft geschonken, te bewijzen.
Het hof merkt hierbij nog op dat [de man] weliswaar aanvoert dat [de vrouw], indien de schenking komt vast te staan, ten onrechte geen toestemming aan haar heeft gevraagd, maar hij verbindt daar geen consequenties aan; schadevergoeding is door hem niet gevorderd.
3.6.
ad d) de drie glazen kunstobjecten van [kunstenaar 1] (grief 3 [de man], incidentele grief 3 [de vrouw])
3.6.1.
De rechtbank heeft de drie glazen kunstobjecten in de verdeling betrokken en deze toegedeeld aan [de vrouw] tegen een waarde van € 12.000,-.
De derde grief van [de vrouw] houdt in dat de glazen kunstobjecten ten onrechte in de verdeling zijn betrokken omdat deze tijdens het huwelijk, in 2007, door haar zijn verkocht aan de heer [koper 1] voor een bedrag van € 12.000,-. Zij stelt tot verkoop te zijn overgegaan teneinde de kosten van haar levensonderhoud te kunnen betalen.
[de man] heeft de door [de vrouw] gestelde verkoop van de glazen objecten betwist.
[de vrouw] heeft bewijs van de voormelde verkoop aangeboden; het hof zal haar in de gelegenheid stellen dat bewijs te leveren.
3.6.2.
Indien de vrouw slaagt in haar bewijsopdracht is verdeling van de hier bedoelde zaken niet meer aan de orde. Indien zij niet in haar bewijsopdracht slaagt zal het hof een oordeel moeten geven omtrent de waarde van de objecten. [de man] voert in zijn derde grief aan dat de waarde die de rechtbank voor de objecten hanteert onjuist is. Volgens [de man] bedraagt de waarde van de objecten:
- Pineapple Red; € 35.000,-,
- Venetiaans hoofd: € 32.000,-,
- Mother and Child: € 7.500,-.
[de vrouw] heeft deze stelling van [de man] betwist.
Het hof zal [de man], conform zijn aanbod, toelaten bewijs te leveren van de door hem gestelde waarden.
3.7.
ad e) de sieraden (grief 4 [de man])
3.7.1.
Vast staat dat partijen tijdens hun samenleving in het bezit waren van sieraden en horloges.
De rechtbank heeft aan partijen ieder de eigen lijfsieraden toegedeeld, zonder verrekening van de waarde.
[de man] kan zich hiermee niet verenigen. Hij stelt dat [de vrouw] na het uiteengaan van partijen in het bezit is gebleven van diverse kostbare sieraden. De totale waarde bedraagt volgens hem
€ 36.622,-. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst hij naar de aankoopnota’s die door [de vrouw] zelf in het geding zijn gebracht (bij haar akten van 23 november 2011 en van 10 oktober 2012).
3.7.2.
[de vrouw] heeft met betrekking tot de sieraden het volgende aangevoerd (in productie 52 bij haar akte d.d. 10 oktober 2012):
- de sieraden die in het verleden waren aangekocht voor respectievelijk € 9.205,-, € 5.332,-
en € 3.650,- heeft zij in 2008 verkocht aan de heer [koper 2] voor € 3.500,- om te kunnen
voorzien in haar levensonderhoud;
- de nota van juwelier [juwelier 1] ad € 376,83 betreft een voor dochter [dochter] gekocht
cadeau;
- de nota van juwelier [juwelier 1] ad € 548,- betreft een voor kleinkind [kleinkind] gekocht
cadeau;
- de nota ad € 5.615,- van Louis Vuitton betreft kleding en een horloge voor [de man];
- de nota van juwelier [juwelier 1] ad € 6.739,- betreft sieraden die zijn gestolen bij een inbraak
op 10 februari 2004 in de woning te [adres 3] [plaats];
- de nota van juwelier [juwelier 2] ad € 2.450,- betreft de reparatie van horloges;
- de nota van juwelier [juwelier 3] ad € 9.409,- betreft juwelen die zijn gestolen bij de
voormelde inbraak op 10 februari 2004.
3.7.3.
Naar het oordeel van het hof zijn deze gedetailleerde stellingen van [de vrouw] door [de man] onvoldoende weersproken.
Van belang is voorts dat [de vrouw] er op wijst dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen [de man] zeven kostbare horloges bij hem in beslag zijn genomen. [de man] stelt weliswaar dat deze horloges door hem ná de peildatum zijn aangeschaft, maar enige onderbouwing van deze stelling geeft hij niet.
De conclusie is dat de grief van [de man] faalt en dat het vonnis van de rechtbank op dit onderdeel moet worden bekrachtigd.
3.8.
ad f) ) de inboedel van de woning [adres 2] [woonplaats 1] (incidentele grief 4 [de vrouw])
3.8.1.
[de vrouw] heeft gevorderd dat de inboedel van de woning [adres 2] te [woonplaats 1], waar [de man] na het uiteengaan van partijen is gaan wonen, in de verdeling wordt betrokken. Zij schat de waarde van die inboedel op € 20.000,-.
De rechtbank heeft de hier bedoelde vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
[de vrouw] komt met haar vierde incidentele grief op tegen deze beslissing.
3.8.2.
Deze grief faalt. [de man] heeft bestreden dat de inboedel in de woning aan de [adres 2] op de peildatum enige waarde vertegenwoordigt en [de vrouw] heeft haar stelling op dit punt op geen enkele wijze onderbouwd. Ook in hoger beroep is een onderbouwing achterwege gebleven.
3.9.
ad g) de beweerdelijk door [de man] uit de voormalige echtelijke woning meegenomen zaken (grieven 5 en 6 van [de man], incidentele grief 5 [de vrouw])
3.9.1.
De rechtbank heeft onder 4.9 van het eindvonnis een aantal roerende zaken opgesomd die gemeenschappelijk eigendom van partijen zijn. Het gaat om:
- een laptop,
- een fotocamera en lenzen,
- een filmcamera,
- een dockstation,
- een parfum vitrinekast,
- winkelinterieur (2 stuks),
- antieke bureaus (2 stuks),
- een antieke bureaustoel,
- een antieke kast,
- meubels/spullen uit de woning aan de [adres 1] [plaats].
De rechtbank heeft met betrekking tot deze zaken bepaald dat verdeling dient plaats te vinden door verkoop in onderling overleg en verdeling bij helfte van de opbrengst, dit met uitzondering van de meubels/spullen uit de woning aan de [adres 1] [plaats], omdat de omschrijving van “meubels/spullen” te vaag is.
3.9.2.
[de man] voert in zijn vijfde grief aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [de man] voormelde zaken uit de voormalige echtelijke woning heeft meegenomen.
Die grief berust op een onjuiste lezing van het vonnis: de rechtbank heeft dit niet geoordeeld.
3.9.3.
[de vrouw] blijft er, blijkens de toelichting op haar vijfde incidentele grief, bij dat [de man] de hier bedoelde zaken uit de voormalige echtelijke woning heeft meegenomen. Zij wijst op de door haar overgelegde informatie uit het strafdossier van [de man] waaruit blijkt dat onder meer de fotocamera en de (film)camera strafrechtelijk in beslag zijn genomen in de huidige woning van [de man].
[de man] heeft omtrent dit laatste aangevoerd dat de in beslag genomen camera’s door hem ná het uiteengaan van partijen zijn aangeschaft.
3.9.4.
Naar het oordeel van het hof kan een verdelingsbeslissing met betrekking tot de voormelde zaken thans niet worden genomen aangezien beide partijen aanvoeren dat ze niet in het bezit van deze zaken zijn (en – zo begrijpt het hof – ook niet in het bezit van de zaken waren op de peildatum).
Het hof zal [de man] in de gelegenheid stellen te bewijzen dat [de vrouw] op de peildatum in het bezit was van de hiervoor vermelde zaken; [de vrouw] wordt in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [de man] op de peildatum in het bezit was van deze zaken.
3.9.5.
Hetzelfde geldt voor de zaken die door de rechtbank zijn genoemd onder 4.10 van het eindvonnis, te weten:
- het schilderij “Three wise men” van [kunstenaar 2],
- de tekening “Original drawing pineapple head” van [kunstenaar 1].
Ook voor deze zaken geldt dat [de man] in de gelegenheid wordt gesteld te bewijzen dat ze op de peildatum in het bezit waren van [de vrouw]; [de vrouw] wordt in de gelegenheid gesteld te bewijzen ze op de peildatum in het bezit waren van [de man].
3.10.
ad h) de Mercedes (grief 7 [de man], incidentele grief 6 [de vrouw])
3.10.1.
Tot de gemeenschap van goederen van partijen hoorde een Mercedes personenauto met kenteken [kenteken 1].
[de man] stelt zich op het standpunt dat deze Mercedes, die na het uiteengaan van partijen bij [de vrouw] is gebleven, in de verdeling moet worden betrokken in die zin dat toedeling aan [de vrouw] dient plaats te vinden voor een waarde van € 30.000,-.
3.10.2.
[de vrouw] heeft met betrekking tot de Mercedes aangevoerd (in productie 52 bij haar akte d.d. 10 oktober 2012 en in haar akte d.d. 17 augustus 2011, punt 28):
- dat de Mercedes in slechte staat verkeerde en dat er veel reparatiekosten gemaakt moesten
worden die [de vrouw] niet kon betalen terwijl bovendien de auto erg duur was in
wegenbelasting;
- dat zij om die redenen de Mercedes in 2008 heeft ingeruild tegen een jongere Opel Corsa;
- dat de Opel Corsa op naam van een zekere [koper 2] is gezet omdat de auto als onderpand
diende voor de terugbetaling van door [de vrouw] van [koper 2] geleende gelden;
- dat de Opel Corsa in 2011 is verkocht voor € 3.000,-.
3.10.3.
Naar het oordeel van het hof heeft [de man] de voormelde stellingen van [de vrouw] onvoldoende betwist zodat het hof uitgaat van de juistheid daarvan. Dit betekent dat niet de Mercedes maar de Opel Corsa deel uitmaakte van de gemeenschap van goederen op de peildatum.
De rechtbank heeft terecht de Opel Corsa aan [de vrouw] toegedeeld tegen een waarde van
€ 3.000,-. Dit betekent dat zowel de zevende grief van [de man] als de incidentele grief 6 van de [de vrouw] faalt.
3.11.
ad i) de Volvo’ s (grief 8 [de man], incidentele grief 6 [de vrouw]).
3.11.1.
Het hof begrijpt uit het over en weer door partijen gestelde dat er tijdens het huwelijk sprake was van twee Volvo’s:
- een Volvo Bertone 262C;
- een Volvo C70T5 met kenteken [kenteken 2].
De rechtbank heeft met betrekking tot de Volvo Bertone geoordeeld dat deze vóór de peildatum was afgevoerd voor sloop en buiten de verdeling viel; wat betreft de Volvo C70T5 heeft de rechtbank bepaald dat deze moet worden verkocht en dat de opbrengst moet worden gedeeld.
3.11.2.
De achtste grief van [de man] is lastig te duiden omdat hij er in zijn grief van uitgaat dat er sprake was van één Volvo. Het hof begrijpt de grief aldus dat [de man] zich op het standpunt stelt dat de Volvo C70T5 op de peildatum in het bezit was van [de vrouw] en een waarde had van € 20.000,-.
3.11.3.
[de vrouw] stelt met betrekking tot de Volvo Bertone (akte 17 augustus 2011, punt 29):
- dat deze auto vóór het uiteengaan van partijen (op 3 november 2006) was
beklad met verf en zowel aan de buiten- al aan de binnenkant grovelijk was vernield;
- dat het om een autowrak ging dat na 3 november 2006 jarenlang gestald is geweest bij
mevrouw [staller];
- dat het wrak op aandringen van mevrouw [staller] uiteindelijk is verwijderd door de heer
[autohandelaar] die in ruil daarvoor de Mercedes met uitsluitend een sloopwaarde mocht houden.
Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [de vrouw] een e-mail van [autohandelaar] (productie 51 bij voormelde akte) in het geding gebracht.
3.11.4.
Naar het oordeel van het hof heeft [de man] de voormelde stellingen van [de vrouw] onvoldoende weersproken zodat het hof uitgaat van de juistheid daarvan.
Dit betekent dat de rechtbank terecht de Volvo Bertone terecht niet in de verdeling heeft betrokken.
3.11.5.
Wat de Volvo C70T5 betreft, dient eerst vastgesteld te worden of deze op de peildatum onderdeel uitmaakte van de gemeenschap van goederen van partijen. [de man] stelt namelijk dat deze auto bij [de vrouw] is gebleven en [de vrouw] stelt dat [de man] de auto heeft meegenomen.
Het hof zal [de man] in de gelegenheid stellen te bewijzen dat deze Volvo op de peildatum in het bezit was van [de vrouw]; [de vrouw] wordt in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat deze Volvo op de peildatum in het bezit was van [de man].
[de man] dient tevens te bewijzen dat de Volvo op de peildatum € 20.000,- waard was, aangezien [de vrouw] dit betwist.
3.12.
De conclusie is dat in de onderhavige zaak nog geen eindarrest kan worden gewezen.
Dit geldt ook voor de zaak tussen partijen met zaaknummer HD 200.118.547/01.
Gelet op de samenhang tussen beide zaken ligt het voor de hand deze te voegen.
Partijen kunnen zich hieromtrent uitlaten na de fase van bewijslevering of desgewenst eerder.
3.13.
Thans wordt als volgt beslist.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
laat [de man] toe te bewijzen dat:
a. a) de volgende flessen wijn op de peildatum 21 juli 2009 aanwezig waren in de voormalige echtelijke woning: Chateau Mouton Rothschild uit de jaren 1955, 1966, 1967, 1970, 1972 (3x), 1974 (4x), 1975 t/m 1990, 1992 t/m 1995, 1998, 2002 en een Magnum 1994 en dat deze flessen een waarde hadden van € 30.000,-;
b) de drie glazen kunstobjecten van [kunstenaar 1] op de peildatum 21 juli 2009 de volgende waarde hadden:
- Pineapple Red; € 35.000,-,
- Venetiaans hoofd: € 32.000,-,
- Mother and Child: € 7.500,-;
c) dat [de vrouw] op de peildatum 21 juli 2009 in het bezit was van de volgende zaken:
- een laptop,
- een fotocamera en lenzen,
- een filmcamera,
- een dockstation,
- een parfum vitrinekast,
- winkelinterieur (2 stuks),
- antieke bureaus (2 stuks),
- een antieke bureaustoel,
- een antieke kast,
- meubels/spullen uit de woning voor de woning aan de [adres 1] [plaats].
- het schilderij “Three wise men” van [kunstenaar 2],
- de tekening “Original drawing pineapple head” van [kunstenaar 1]
d) dat de Volvo C70T5 met kenteken [kenteken 2] op de peildatum 21 juli 2009 in het bezit was van [de vrouw] en toen een waarde had van € 20.000,-;
laat [de vrouw] toe te bewijzen dat:
a. a) zij het schilderij Nana à la Robe Rose van [kunstenaar 3] vóór de peildatum 21 juli 2009 heeft geschonken aan haar zoon [zoon geïntimeerde];
b) de drie glazen kunstobjecten van [kunstenaar 1] tijdens het huwelijk van partijen, in 2007, door haar zijn verkocht aan de heer [koper 1] voor een bedrag van € 12.000,-;
c) dat [de man] op de peildatum 21 juli 2009 in het bezit was van de volgende zaken:
- een laptop,
- een fotocamera en lenzen,
- een filmcamera,
- een dockstation,
- een parfum vitrinekast,
- winkelinterieur (2 stuks),
- antieke bureaus (2 stuks),
- een antieke bureaustoel,
- een antieke kast,
- meubels/spullen uit de woning voor de woning aan de [adres 1] [plaats].
- het schilderij “Three wise men” van [kunstenaar 2],
- de tekening “Original drawing pineapple head” van [kunstenaar 1];
d) dat de Volvo C70T5 met kenteken [kenteken 2] op de peildatum 21 juli 2009 in het bezit was van [de man];
bepaalt, voor het geval partijen of één van hen bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. N.J.M. van Etten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 2 december 2014 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de maanden januari en februari 2015;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
verstaat dat partijen tevoren overleg plegen over het aantal en de persoon van de getuigen dat tegen deze datum zal worden opgeroepen en de volgorde waarin de getuigen zullen worden voorgebracht;
bepaalt dat de advocaten tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zullen opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, W.T.M. Raab en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 november 2014.