In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen [de man] en [de vrouw], die van 2000 tot 2009 in gemeenschap van goederen gehuwd waren. De rechtbank had eerder vonnissen gewezen over de verdeling van de roerende zaken, maar er waren geschillen gerezen over de omvang van de gemeenschap en de verdeling daarvan. De rechtbank had op 12 september 2012 een vonnis gewezen, waartegen [de man] in hoger beroep ging, terwijl [de vrouw] voorwaardelijk incidenteel hoger beroep instelde. De zaak is verder gecompliceerd door de betrokkenheid van Balema B.V., die geldleningen aan [de man] zou hebben verstrekt en ook in hoger beroep is gegaan tegen eerdere vonnissen van de rechtbank.
Het hof heeft in zijn arrest van 18 november 2014 de grieven van [de man] en Balema beoordeeld. Het hof oordeelde dat [de man] bewijs moet leveren van zijn stelling dat hij een lening van f. 2.000.000,- heeft ontvangen van [schuldeiser] voor de aankoop van een vakantiewoning, en dat deze schuld nog bestond op de peildatum van de ontbinding van het huwelijk. Daarnaast heeft het hof Balema in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de gestelde geldleningen aan [de man]. Het hof heeft de zaak aangehouden voor het horen van getuigen en verdere bewijslevering.
De uitspraak van het hof is van belang voor de uiteindelijke verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de beoordeling van de vorderingen van Balema. De betrokkenheid van beide partijen in de procedure en de complexiteit van de financiële geschillen maken deze zaak tot een belangrijk precedent in het civiele recht, met name in het verbintenissenrecht.