ECLI:NL:GHSHE:2014:4715

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
HV 200.156.421-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 4 juni 2014 op verzoek van de bewindvoerder de schuldsaneringsregeling beëindigd, omdat de appellante haar verplichtingen niet naar behoren nakwam. De appellante had in eerste aanleg geen bewijs van sollicitaties overgelegd en had niet aangetoond dat zij arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de appellante herhaaldelijk was gewaarschuwd en dat er geen wezenlijke verbetering in haar gedrag was opgetreden. De appellante stelde in hoger beroep dat zij door medische en sociale omstandigheden niet in staat was om te solliciteren en dat haar situatie met betrekking tot de zorg voor haar kinderen ook een rol speelde. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder de slechte nakoming van de informatieverplichting door de appellante benadrukt. Het hof heeft geconcludeerd dat het onvoldoende voorgelicht is om een beslissing te nemen en heeft de appellante in de gelegenheid gesteld om een verzoek tot vrijstelling van de sollicitatieplicht in te dienen. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 6 mei 2015, waarbij het hof de beslissing van de rechter-commissaris zal betrekken bij de beoordeling van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 13 november 2014
Zaaknummer : HV 200.156.421/01
Zaaknummer eerste aanleg : R 12/601
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M.H. Kroon.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 19 september 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 september 2014, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling voort zal duren tot het einde van de looptijd, te weten tot 10 december 2014, dan wel te bepalen dat de schuldsaneringsregeling dient te worden beëindigd met toekenning van de schone lei.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Kroon;
- mevrouw [bewindvoerder 2], waarnemend voor [bewindvoerder 1], hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 augustus 2014;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 30 september 2014 en 31 oktober 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 22 oktober 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 10 december 2012 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 4 juni 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt, conform artikel 350 lid 4 Fw, de schuldsaneringsregeling van [appellante] door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis (waarvan beroep).
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de schuldenares zich niet aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting heeft gehouden. De schuldenares heeft gedurende de schuldsaneringsregeling nimmer een bewijs van een door haar verrichte sollicitatie overgelegd. De schuldenares heeft verder niet, aan de hand van schriftelijke medische stukken, aangetoond dat zij arbeidsongeschikt is dan wel arbeidsongeschikt is geweest. (…)
De rechtbank overweegt voorts dat schuldenares ruimschoots is gewaarschuwd en geïnformeerd over hetgeen van haar in het kader van de inspanningsverplichting en informatieverplichting van haar werd verwacht. (…)
Naar aanleiding van voornoemde voordracht heeft de tussentijdse beëindigingszitting plaatsgevonden op 13 december 2013. Daarbij zijn de bewindvoerder en de schuldenares verschenen.
Tijdens voornoemde zitting zijn met de schuldenares duidelijke afspraken gemaakt omtrent het nakomen van de informatieverplichting en inspanningsverplichting. Tijdens de zitting heeft de bewindvoerder de voordracht tussentijdse beëindiging ingetrokken, met dien verstande dat de schuldenares voortaan uiterst correct aan haar verplichtingen zou voldoen. Haar is daarbij een termijn van drie maanden gegeven om haar gedrag te verbeteren.
Nadien is de schuldenares wederom de verplichtingen niet nagekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen (wezenlijke) verbetering opgetreden in het gedrag van de schuldenares. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet althans in onvoldoende (kenbare) mate solliciteren en informeren de schuldenares is toe te rekenen.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voortzetting van de schuldsaneringsregeling niet zinvol is.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] is van mening dat zij niet in staat is om een fulltime baan te zoeken. Volgens haar is er sprake van medische belemmeringen van voornamelijk psychische aard op grond waarvan haar een ontheffing van de sollicitatieverplichting kan worden verleend. [appellante] verwijst hierbij naar een rapport dat in opdracht van de gemeente Oss door een onafhankelijk bureau is opgesteld en waarin is geadviseerd om [appellante] voor de duur van een jaar een ontheffing van de sollicitatieplicht te geven. Dit advies kan naar de mening van [appellante] ook toegepast worden op haar situatie met betrekking tot de schuldsaneringsregeling. Daarbij merkt [appellante] op dat haar niet kan worden tegengeworpen dat zij dit rapport pas in een laat stadium aan de bewindvoerder heeft toegezonden, omdat zij dit rapport zelf ook pas in een laat stadium van de gemeente heeft ontvangen. Daarbij komt volgens [appellante] dat er gelet op de situatie met betrekking tot de verzorging van haar dochtertje [dochter] ook geen reële mogelijkheden zijn voor een werkgever om haar als werkneemster aan te nemen. [appellante] geeft voorts aan dat zij ook nog de zorg heeft over twee andere kinderen waarvan de vader is overleden. Van deze twee kinderen is de oudste dochter naar zeggen van [appellante] ontspoord, hetgeen ook weer extra zorg met zich meebrengt. Tot slot stelt [appellante] dat, indien zij gedurende de schuldsaneringsregeling een gebrekkige invulling aan de informatieverplichting heeft gegeven, dit haar niet kan worden toegerekend dan wel dat deze tekortkoming buiten beschouwing dient te worden gelaten, zij heeft immers al vanaf het begin van de schuldsaneringsregeling haar omstandigheden proberen duidelijk te maken.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] is van mening dat niet alleen medische gronden maar ook gronden van sociale aard een vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht kunnen rechtvaardigen. Een en ander is van invloed geweest op haar algehele functioneren en dus ook op haar houding ten opzichte van de informatieplicht. Voorts heeft [appellante] aangegeven dat de situatie met betrekking tot haar dochtertje [dochter] inmiddels enigszins is verbeterd. Niet alleen gaat het medisch beter met haar, ook heeft zij sinds 19 september 2014 ook weer omgang met haar biologische vader. Voorts heeft [appellante] aangegeven dat zij de zorg voor haar dochtertje [dochter], nu zij al zo vaak vanwege ziekenhuisopnames niet thuis kan verblijven, bij voorkeur niet aan derden wenst uit te besteden. Tot slot stelt [appellante] dat zij van mening is dat het nakomen van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting van nu af aan beter zal gaan verlopen, omdat zij als gevolg van de verbeterde medische toestand van haar dochtertje nu minder gespannen is en bovendien ook niet meer meerdere dagen per week naar het kinderziekenhuis te Rotterdam hoeft af te reizen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft een zeer slechte invulling aan de nakoming van de informatieverplichting gegeven. Naast het feit dat zij gevraagde informatie nooit tijdig aanleverde heeft [appellante] het ook nagelaten om informatie aan de bewindvoerder te verschaffen die van essentieel belang was voor het op een juiste wijze laten verlopen van de schuldsaneringsregeling. Daarbij komt dat [appellante] vanaf de toelating tot de schuldsaneringsregeling niet aantoonbaar heeft gesolliciteerd. [appellante] is door de bewindvoerder bij herhaling op haar sollicitatieplicht gewezen en tevens is de sollicitatieplicht tijdens de tussentijdse beëindigingszitting nadrukkelijk aan de orde gekomen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 13 december 2013 blijkt dat de rechter met [appellante] heeft afgesproken dat zolang zij geen ontheffing van de sollicitatieplicht heeft zij gewoon dient te solliciteren op de dagend dat haar dochtertje bij haar moeder of zus is. Deze afspraak is door [appellante] niet nagekomen. Tot slot heeft [appellante] tijdens de tussentijdse beëindigingszitting op 13 december 2013 een duidelijke opdracht meegekregen, namelijk het inschakelen van een psycholoog en een verklaring hiervan overleggen aan de bewindvoerder. Voor zover de bewindvoerder bekend heeft [appellante] zelf geen stappen ondernomen om bij een psycholoog een afspraak te maken. Uit de stukken blijkt dat [appellante] wel naar een psycholoog in het ziekhuis gaat, maar een verklaring van deze psycholoog heeft de bewindvoerder tot op heden evenwel niet ontvangen. Concluderend stelt de bewindvoerder dat [appellante] zich onvoldoende aan de voor haar uit schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen heeft gehouden. [appellante] heeft ten aanzien van de informatie- en sollicitatieplicht meerdere waarschuwingen ontvangen en de haar geboden kansen als het ware niet benut. De bewindvoerder verzoekt het hof dan ook het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
3.7.
De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Daarbij is vereist dat [appellante] van haar gedragingen een verwijt kan worden gemaakt.
3.8.2.
Op grond van de inhoud van de processtukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellante] alsmede de bewindvoerder naar voren is gebracht acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om in deze zaak thans een beslissing te kunnen nemen. In dit verband wijst het hof er in het bijzonder op dat door [appellante] vooralsnog geen verzoek tot vrijstelling van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende arbeids- en sollicitatieverplichting bij de rechter-commissaris is ingediend, zodat vooralsnog ongewis is of [appellante] al dan niet voor een dergelijke vrijstelling in aanmerking komt. Overigens had het op de weg van [appellante] gelegen om een dergelijk verzoek al in een veel eerder stadium te doen.
3.8.3.
Het hof stelt [appellante] (desalniettemin) in de gelegenheid om alsnog een verzoek tot vrijstelling van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende arbeids- en sollicitatieplicht bij de rechter-commissaris in te dienen en om uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum het hof te berichten wat hierop de beslissing van de rechter-commissaris is. De beslissing van de rechter-commissaris zal door het hof worden betrokken bij de beoordeling van het thans door [appellante] ingestelde hoger beroep, in het bijzonder met betrekking tot de kwesties van de informatie- en sollicitatieverplichting Ten overvloede en in navolging van hetgeen [appellante] reeds ten tijde van de mondelinge behandeling op 5 november 2014 is voorgehouden wijst het hof er nogmaals op, dat zolang [appellante] geen (gedeeltelijke) ontheffing van de sollicitatieplicht heeft verkregen, zij een sollicitatieverplichting heeft (zie ook 3.5. van de zogenoemde Recofa-richtlijnen, waarover bijvoorbeeld ook het thans in hoger beroep bestreden vonnis, p. 2, 3e alinea). Ook de informatieverplichting blijft van kracht.
3.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverweging 3.8.2. en 3.8.3. van dit arrest overwogen oogmerk aan tot uiterlijk 6 mei 2015, PRO FORMA;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2014.