ECLI:NL:GHSHE:2014:4702

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
F 200.154.672_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging ondertoezichtstelling minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de ondertoezichtstelling van haar dochter is verlengd. De moeder, die alleen het gezag over de kinderen uitoefent, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de ondertoezichtstelling van haar dochter. De stichting, die betrokken is bij de zorg voor de kinderen, heeft verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling is de vader van de kinderen als informant gehoord, maar de Raad voor de Kinderbescherming is niet verschenen.

De rechtbank had eerder besloten dat de ondertoezichtstelling van de dochter en de zoon voor een jaar werd verlengd, omdat er zorgen waren over hun ontwikkeling. De moeder is van mening dat er geen gronden zijn voor de ondertoezichtstelling, aangezien er geen contact is tussen de dochter en haar vader, wat volgens haar geen ernstige bedreiging vormt voor de geestelijke of zedelijke belangen van de dochter. De stichting daarentegen stelt dat er wel degelijk zorgen zijn, onder andere door politiecontacten en een negatief vaderbeeld.

Het hof overweegt dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn als de belangen van het kind ernstig worden bedreigd. Het hof constateert dat de dochter al geruime tijd geen contact heeft met haar vader en dat dit een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor haar vormt. De houding van de moeder wordt als zorgelijk ervaren, omdat zij geen hulpvraag heeft en niet lijkt te beseffen wat het ontbreken van contact met de vader voor de dochter betekent. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, voor zover deze de ondertoezichtstelling van de dochter betreft, en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 13 november 2014
Zaaknummer : F 200.154.672/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/189030 / JE RK 14-519 en C/03/189040 / JE RK 14-524
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.H.J. van der Linden,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Roermond en mede kantoorhoudende te Venlo,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als betrokkene in de zin van 810 Rv kan worden aangemerkt:
- Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 mei 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2014, en zoals nader gespecificeerd ter zitting, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, uitsluitend voor zover het de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de dochter] betreft, en het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de dochter] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 september 2014, heeft de stichting – naar het hof begrijpt – verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de stichting, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd mevrouw [vertegenwoordiger stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger stichting 2].
Als informant is ter zitting toegelaten:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader).
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de V-formulieren met bijlagen van de advocaat van de moeder d.dis 15 oktober 2014 en 20 oktober 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [de dochter] (hierna te noemen: [de dochter]), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats];
  • [de zoon] (hierna te noemen: [de zoon]), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
De vader heeft de kinderen erkend en de moeder oefent alleen het gezag over de kinderen uit.
3.2.
[de dochter] staat sinds 27 maart 2007 onder toezicht van de stichting en [de zoon] sinds 25 oktober 2011.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 mei 2013 is het verzoek van de vader om mede te worden belast met het ouderlijk gezag over [de dochter] en [de zoon] afgewezen. Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [de dochter] afgewezen en ten aanzien van [de zoon] een begeleide omgangsregeling vastgesteld van één uur per drie weken.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de dochter] en [de zoon] verlengd voor de duur van een jaar, ingaande 12 juni 2014.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen, uitsluitend voor zover daarbij de ondertoezichtstelling van [de dochter] is verlengd, en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
In haar beroepschrift voert zij, kort samengevat, aan dat er niet is voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling, omdat het feit dat er geen contact is tussen [de dochter] en haar vader geen (ernstige) bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van [de dochter] oplevert. De enige ontwikkelingsbedreiging is dat de ouders moeizaam of niet met elkaar communiceren. Verder blijkt er ten aanzien van [de dochter] niet van zorgsignalen.
3.5.
In haar verweerschrift stelt de stichting, kort samengevat, dat er de laatste tijd meerdere politiecontacten zijn geweest. De moeder voelde zich onveilig omdat familie van de vader bij haar aan de deur kwam. Volgens de stichting is verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk en wordt [de dochter] in haar ontwikkeling bedreigd door een loyaliteitsconflict en een negatief vaderbeeld.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
Het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling kan gerechtvaardigd zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren conform artikel 1:254 BW.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in het geval van [de dochter] hiervan sprake is en overweegt daartoe als volgt.
3.6.2.
Het hof constateert dat tussen de vader en de 7-jarige [de dochter] al geruime tijd geen enkele vorm van contact meer plaatsvindt. De stichting heeft verklaard, hetgeen door de moeder wordt erkend, dat [de dochter] niet over de vader wil praten en dat zij herhaaldelijk te kennen heeft gegeven absoluut niets meer met haar vader te maken te willen hebben. De stichting heeft verder waargenomen dat [de dochter] letterlijk en figuurlijk blokkeert indien haar vader ter sprake komt en dat zij zich wendt tot haar moeder als de stichting doorvraagt over haar vader. Het hof is van oordeel dat het feitelijk verdwijnen van de vader uit haar leven en de houding die [de dochter] thans inneemt tegenover de vader, met als gevolg vervreemding van de vader, in de onderhavige situatie een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor haar inhoudt.
Hierbij overweegt het hof voorts dat de houding van de moeder hierin zeer zorgelijk is. De moeder heeft voor [de dochter] geen hulpvraag en zij lijkt geen besef te hebben van de gevolgen van het ontbreken van elk contact met de vader voor de ontwikkeling van [de dochter].
3.6.3.
Het hof acht het positief dat de moeder speltherapie ten behoeve van [de dochter] heeft geïnitieerd om te achterhalen waar de angst van [de dochter] voor de vader vandaan komt. Het hof overweegt dat het in het belang van [de dochter] is indien zij in een neutrale setting, zoals in speltherapie, in staat wordt gesteld het beeld dat van haar vader is ontstaan, bij te stellen. Gezien de houding van de moeder in het verleden en ook thans nog, deelt het hof echter de vrees van de stichting dat de moeder niet in staat zal zijn in het vrijwillig kader contact tussen [de dochter] en haar vader te stimuleren indien uit de speltherapie naar voren zal komen dat het in het belang van [de dochter] is om de vader weer een plaats in haar leven te geven.
3.6.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover daarbij de ondertoezichtstelling van [de dochter] is verlengd, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. van Dijkhuizen, C.D.M. Lamers en
M.C. Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2014.