ECLI:NL:GHSHE:2014:4701

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
F 200.144.016_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling na scheiding tussen ouders met gezamenlijke gezag over kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorgregeling voor de kinderen is vastgesteld. De vader verzoekt om verbetering van de zorgregeling, zodat hij meer contact met zijn kinderen kan hebben. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school contact met de vader hebben, en wekelijks van dinsdag na school tot woensdagavond. De vader is van mening dat deze regeling niet in het belang van de kinderen is en dat hij hen minder ziet dan voorheen. Hij voert aan dat hij door zijn werk als leraar basisonderwijs beter in staat is om op dinsdagmiddag en woensdag de kinderen te verzorgen, en dat de huidige regeling hem belemmert in zijn betrokkenheid bij de school van de kinderen.

De moeder verzet zich tegen de wijziging van de zorgregeling en stelt dat de huidige regeling goed verloopt en meer rust biedt voor de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter zitting verklaard geen noodzaak te zien voor wijziging van de zorgregeling. Het hof overweegt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de huidige regeling hen de meeste rust biedt. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van de kinderen voorop staat en de mogelijkheid voor partijen om in de toekomst zelf aanpassingen te maken in de zorgregeling wordt benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 13 november 2014
Zaaknummer: F 200.144.016/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/270166 FA RK 13-5654
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Hofland,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J.M. Veth.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 december 2013, zoals hersteld bij beschikking van die rechtbank van 2 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 maart 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking van 17 december 2013 te verbeteren in die zin dat de vader en de hierna nader te noemen minderjarige [kind 1], [kind 2] en [kind 3] voortaan gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school, waarbij de vader de kinderen van school haalt en naar school brengt;
- wekelijks van dinsdag na school tot woensdagavond 18.00 uur, waarbij de vader de kinderen op dinsdag van school haalt en woensdag bij de moeder thuis brengt;
- conform de uitgewerkte regeling betreffende de vakanties, feestdagen en verjaardagen, waarbij als uitgangspunt zal gelden dat de reguliere weekeinderegeling blijft doorlopen behalve waar dat in de zomervakantie niet mogelijk is.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 6 mei 2014, heeft de moeder verzocht de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn beroep ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, voor zover nodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Hofland;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Veth;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 november 2013;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 26 september 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [kind 1] (hierna ook: [kind 1]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats],
- [kind 2] (hierna ook: [kind 2]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats],
- [kind 3] (hierna ook: [kind 3]), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
De vader heeft de kinderen erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 4 februari 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, voor zover thans van belang, een zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader en de kinderen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- wekelijks van dinsdag na schooltijd tot woensdagavond 18.00 uur;
- gedurende - in onderling overleg te verdelen - de helft van de vakanties, feestdagen en verjaardagen van de kinderen.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, zoals hersteld bij beschikking van 2 januari 2014, heeft de rechtbank, met wijziging in zoverre van de onder 3.2 vermelde beschikking van 4 februari 2013, een zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader en de kinderen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school, waarbij de vader de kinderen van school haalt en naar school brengt;
- wekelijks van woensdag na school tot donderdag voor school, waarbij de vader de kinderen van school haalt en naar school brengt;
- tijdens de vakanties en feest- en verjaardagen, waarbij het contact wordt ingevuld zoals in die beschikking is weergegeven met als uitgangspunt dat de reguliere weekendregeling telkens blijft doorlopen, behalve waar dat in de zomervakantie niet mogelijk is.
3.4.
De vader kan zich met de beslissing betreffende het contact tussen hem en de kinderen gedurende de doordeweekse dagen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat een wekelijks verblijf van de kinderen bij de vader van woensdag na school tot donderdag voor school, waarbij de vader de kinderen van school haalt en weer naar school brengt, voor de kinderen het meeste rust zal
geven en daarmee het meeste recht doet aan hun belangen. De rechtbank heeft daarbij onvoldoende rekening gehouden met het gegeven dat de vader vanwege zijn zorgtaken in combinatie met zijn baan als leraar basisonderwijs, zijn werkdagen dusdanig heeft ingedeeld, dat hij er op dinsdagmiddag voor de kinderen kan zijn alsmede gedurende de woensdag overdag. In de door de rechtbank vastgestelde regeling moet de vader derden inschakelen om de kinderen op donderdagochtend naar school te brengen en heeft hij minder mogelijkheden om betrokken te zijn bij school. Voorheen bracht de vader de kinderen eenmaal in de veertien dagen op maandag en wekelijks op donderdag naar school, maar de werkgever van de vader heeft de teugels aangehaald: de vader moet op tijd voor de klas staan. De vader heeft op woensdag zijn vrije dag, zodat hij de kinderen op die dag zonder tijdsdruk naar school kan brengen en tevens van school kan halen.
De vader stelt voorts dat de kinderen op woensdagmiddag vaak hun vaste bezigheden hebben, zodat er weinig tijd overblijft om samen te kunnen zijn, in tegenstelling tot de dinsdagmiddag.
Het is de vader in de afgelopen periode duidelijk geworden dat hij in de door de rechtbank vastgestelde regeling de kinderen structureel minder ziet en dat deze regeling voor hem en de kinderen niet werkt.
De communicatie tussen partijen is de afgelopen tijd verbeterd. Het traject ‘Ouderschap blijft’ bij Juzt is inmiddels gestart. Er hebben drie gesprekken plaatsgevonden. De overdrachtsmomenten verlopen met minder spanningen dan voorheen.
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De door de vader in hoger beroep verzochte zorgregeling betekent ten opzichte van de door de rechtbank vastgestelde regeling slechts een beperkte uitbreiding van het contact tussen hem en de kinderen, terwijl daartegenover staat dat op woensdag om 18.00 uur een extra overdrachtsmoment ontstaat, hetgeen de rust van de kinderen niet ten goede komt, mede gezien het feit dat [kind 1] op woensdag tot 18.45 uur turnen heeft. Zij erkent wel dat de overdrachtsmomenten beter verlopen.
Verder komt de vader in de door hem voorgestelde regeling nog maar eenmaal op school, terwijl hij in de door de rechtbank vastgestelde regeling tweemaal op school komt. Het verzoek van de vader om de door de rechtbank bepaalde regeling aan te passen verkleint derhalve eerder de mogelijkheden om bij school betrokken te zijn dan dat die worden vergroot.
De moeder wijst er verder op dat de vader bij zelfstandig verzoek in eerste aanleg zelf een regeling heeft verzocht, waarbij hij de kinderen op donderdagochtend naar school zou brengen. Op maandagmorgen moet hij dat trouwens ook. Bovendien is er de mogelijkheid van voorschoolse opvang vanaf 7.30 uur.
De moeder is van mening dat het hebben van vaste bezigheden zoals op de woensdagmiddag voor ouders ook aantrekkelijk kan zijn, omdat zij de kinderen dan bezig zien in andere omstandigheden dan op school of tijdens het maken van huiswerk. Bovendien hebben de kinderen niet iedere woensdagmiddag vaste bezigheden.
De moeder betreurt het dat de vader in hoger beroep is gegaan tegen een onderdeel van de beschikking van de rechtbank. De onderhavige procedure levert spanningen voor partijen op, die door de kinderen worden aangevoeld. De moeder vindt dat de door de rechtbank vastgestelde regeling goed verloopt; deze regeling heeft tot meer rust voor de kinderen en haarzelf geleid.
3.7.
De raad heeft ter zitting verklaard geen noodzaak te zien om wijziging aan te brengen in de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof het met de raad niet in het belang van de kinderen om de huidige - door de rechtbank vastgestelde - zorgregeling te vernietigen en het verzoek van de vader in hoger beroep toe te wijzen. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een wekelijks verblijf van de kinderen bij de vader van woensdag na school tot donderdag voor school voor de kinderen het meeste rust geeft en daarmee het meeste recht doet aan hun belangen. Het hof neemt hierbij in overweging dat, mede gelet op het turnen van [kind 1] op de late woensdagmiddag, er onvoldoende rust zal bestaan rondom het moment (woensdag 18.00 uur) waarop de kinderen in het voorstel van de vader aan de moeder zouden worden overgedragen. Weliswaar komt het verzoek van de vader, bezien vanuit zijn belang en perspectief, het hof begrijpelijk en invoelbaar voor, maar de belangen van de kinderen staan voor het hof voorop.
Het hof acht het een positieve ontwikkeling dat de oudergesprekken bij Juzt inmiddels van start zijn gegaan en dat de overdrachtsmomenten met minder spanningen zijn omgeven dan voorheen. Het hof gaat er vanuit dat partijen in de toekomst in staat zullen zijn om in onderling overleg zelf aanpassingen in de zorgregeling aan te brengen die op dat moment recht zullen doen aan de belangen van de kinderen en van partijen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 december 2013, zoals hersteld bij beschikking van die rechtbank van 2 januari 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, C.D.M. Lamers en
E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2014.