In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorgregeling voor de kinderen is vastgesteld. De vader verzoekt om verbetering van de zorgregeling, zodat hij meer contact met zijn kinderen kan hebben. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school contact met de vader hebben, en wekelijks van dinsdag na school tot woensdagavond. De vader is van mening dat deze regeling niet in het belang van de kinderen is en dat hij hen minder ziet dan voorheen. Hij voert aan dat hij door zijn werk als leraar basisonderwijs beter in staat is om op dinsdagmiddag en woensdag de kinderen te verzorgen, en dat de huidige regeling hem belemmert in zijn betrokkenheid bij de school van de kinderen.
De moeder verzet zich tegen de wijziging van de zorgregeling en stelt dat de huidige regeling goed verloopt en meer rust biedt voor de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter zitting verklaard geen noodzaak te zien voor wijziging van de zorgregeling. Het hof overweegt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de huidige regeling hen de meeste rust biedt. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van de kinderen voorop staat en de mogelijkheid voor partijen om in de toekomst zelf aanpassingen te maken in de zorgregeling wordt benadrukt.