3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.Op 12 mei 2006 is tussen ICS en [geïntimeerde] een kredietovereenkomst tot stand gekomen uit hoofde waarvan ICS aan [geïntimeerde] een creditcard heeft verstrekt met een kredietfaciliteit, waarbij de opgenomen bedragen dienden te worden afgelost door betaling in maandelijkse termijnen. [geïntimeerde] heeft een betalingsachterstand laten ontstaan.
3.1.2.Bij brief van 28 december 2011 heeft ICS [geïntimeerde] geschreven dat zij een betalingsachterstand heeft van twee maanden en dat haar creditcard is geblokkeerd totdat zij aan haar betalingsverplichting heeft voldaan. Verder is [geïntimeerde] dringend verzocht om € 284,30 te betalen en is haar medegedeeld dat wanneer de betalingsachterstand niet binnen tien dagen is ingelost, ICS verplicht is om de creditcard definitief te blokkeren en de betalingsachterstand te laten registreren bij BKR in Tiel.
3.1.3.Vervolgens heeft ICS met [geïntimeerde] een betalingsregeling getroffen, die ICS bij brief van 29 februari 2012 aan [geïntimeerde] heeft bevestigd:
"(…) Deze regeling houdt in dat u vanaf nu minimaal een bedrag van € 200,- per maand aan ons overmaakt, totdat u het volledig uitstaande saldo en de bijkomende rente heeft voldaan.
Uw eerste betaling verwachten wij uiterlijk 30 maart 2012 (…).
Bij het niet correct nakomen van deze regeling stellen wij de gehele vordering direct opeisbaar en zullen deze langs gerechtelijke weg incasseren. (…)"
3.1.4.Op 24 december 2012 heeft ICS [geïntimeerde] het volgende geschreven:
"Helaas hebben wij moeten constateren dat u de betalingsregeling die u met ons hebt getroffen niet nakomt.
Gezien de ernst van de situatie beëindigen wij met onmiddellijke ingang de betalingsregeling. Wij sommeren u hierbij om het totale saldo van € 7.566,87 met spoed over te maken (…).
Wij verwachten het bedrag binnen zeven dagen na de datum bovenaan deze brief. Als wij binnen de gestelde termijn geen betaling van u hebben ontvangen, kunnen wij niet anders dan rechtsmaatregelen tegen u nemen. Hieraan zijn meestal hoge kosten verbonden. Deze kosten komen voor uw rekening. (…)"
3.1.5.Bij brief van 1 november 2013 heeft de advocaat van ICS [geïntimeerde] geschreven dat ICS uit hoofde van de betalingsregeling slechts viermaal een betaling heeft mogen ontvangen (op 7 augustus 2012, 19 september 2012, 12 oktober 2012 en op 15 januari 2013) en dat de betalingsachterstand 16 termijnen is. [geïntimeerde] is in die brief in gebreke gesteld en gesommeerd om de achterstallige 16 termijnen van in totaal € 3.200,-- binnen 14 dagen alsnog te voldoen. Verder is haar aangezegd dat bij uitblijven van betaling de betalingsregeling komt te vervallen en de gehele vordering zal worden opgeëist.
3.1.6.Bij brief van 4 december 2013 heeft de advocaat van ICS [geïntimeerde] geschreven dat na de brief van 1 november 2013 geen enkele betaling is ontvangen en dat daarom de regeling is komen te vervallen. Verder is [geïntimeerde] verzocht en zonodig gesommeerd om binnen acht dagen tot betaling van het totaal verschuldigde bedrag van € 8.297,31 over te gaan.
3.2.1.In de inleidende dagvaarding van 24 december 2013 heeft ICS de veroordeling gevorderd van [geïntimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen de somma van € 8.297,31, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 4 december 2013, welke contractuele rente steeds de krachtens het Besluit Kredietvergoeding ten hoogste toegelaten rente bedraagt, en de proceskosten, de nakosten daarin begrepen.
3.2.2.ICS stelt daartoe dat [geïntimeerde] gedurende tenminste twee maanden achterstallig was in de betaling van een vervallen termijn, dat zij na in gebreke te zijn gesteld, nalatig bleef in de nakoming van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst en dat daarna per aangetekend schrijven tot vervroegde opeising van het verschuldigde is overgegaan. Volgens ICS is het uitstaande saldo per 4 december 2013 € 8.297,31 en dient dat bedrag vermeerderd te worden met een variabele rente van 15%, welke rente thans de krachtens het Besluit Kredietvergoeding ten hoogste toegelaten rente is. Bij wijziging van de krachtens het Besluit Kredietvergoeding ten hoogste toegelaten rente zal het gehanteerde rentepercentage worden aangepast, aldus ICS.
3.2.3.[geïntimeerde] is in eerste aanleg niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
3.2.4.Bij tussenvonnis van 5 februari 2014 heeft de kantonrechter geoordeeld dat op de overeenkomst tussen partijen de Wet op het consumentenkrediet (Wck) van toepassing is. Omdat op grond van de inleidende dagvaarding en de producties niet duidelijk was of de vordering voldoet aan de dwingendrechtelijke bepalingen van de Wck, heeft de kantonrechter ICS in de gelegenheid gesteld ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken door de volgende stukken voorzien van een toelichting in het geding te brengen:
- de voor de vervroegde opeising en de gevorderde vertragingsvergoeding vereiste ingebrekestelling en de daarop volgende opeisingsbrief;
- andere stukken die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de gegrondheid van de vordering, bijvoorbeeld stukken waaruit blijkt van de grondslag van eventueel in rekening gebrachte overige kosten, zoals een beschermingsbijdrage, overboekingskosten of extra maandrentes.
De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat:
- ICS aan de hand van deze stukken inzichtelijk dient te maken of rechtsgeldig vervroegd is opgeëist, op welke datum vervroegd is opgeëist en wat op die datum de (contante) waarde van de vordering was;
- ICS – indien en voor zover van toepassing – de grondslag van de gevorderde kredietvergoeding, vertragingsvergoeding, boeterente en overige kosten dient te onderbouwen met specifieke vermelding van de desbetreffende artikelen uit de overeenkomst, dan wel de algemene voorwaarden;
- ICS zich wat betreft de vertragingsvergoeding erover moet uitlaten vanaf wanneer deze is berekend en of deze is berekend over het gehele uitstaande saldo.
3.2.5.ICS heeft vervolgens een akte na tussenvonnis met producties genomen.
3.2.6.In het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat noch de brief van 28 december 2011, noch de brief van 1 november 2013 als ingebrekestelling in de zin van de Wck kan worden aangemerkt: in de brief van 28 december 2011 is [geïntimeerde] niet gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan de aanmaning en uit de brief van 1 november 2013 blijkt niet dat [geïntimeerde] in gebreke is gesteld met betrekking tot de vervallen, maar onbetaald gebleven aflossingstermijnen als bedoeld in de tussen partijen gesloten overeenkomst. Omdat dit betekent dat ICS [geïntimeerde] ter zake de achterstand in de maandelijkse aflossingstermijnen niet conform het bepaalde in artikel 33, aanhef en onder c sub 1 Wck deugdelijk in gebreke heeft gesteld, heeft de kantonrechter de vordering van ICS afgewezen. De kantonrechter heeft ICS in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.