ECLI:NL:GHSHE:2014:4678

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
HD 200.150.619_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kredietovereenkomst en ingebrekestelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van International Card Services B.V. (hierna: ICS) tegen een verstekvonnis van de kantonrechter. De zaak betreft een kredietovereenkomst die op 12 mei 2006 tot stand is gekomen tussen ICS en de geïntimeerde. De geïntimeerde heeft een betalingsachterstand laten ontstaan, waarop ICS heeft gereageerd met een ingebrekestelling en een verzoek tot betaling van het uitstaande saldo. De kantonrechter heeft de vordering van ICS afgewezen, omdat de ingebrekestellingen niet voldeden aan de eisen van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). ICS is in hoger beroep gegaan, waarbij zij vier grieven heeft aangevoerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de brief van 1 november 2013 wel degelijk als een rechtsgeldige ingebrekestelling kan worden aangemerkt, omdat deze aan alle vereisten voldeed. De geïntimeerde was gedurende ten minste twee maanden in gebreke en is niet verschenen in de procedure. Het hof oordeelt dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven en dat de vordering van ICS moet worden toegewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de geïntimeerde om het verschuldigde bedrag van € 8.297,31 te betalen, vermeerderd met rente en proceskosten. De uitspraak is gedaan op 11 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.150.619/01
arrest van 11 november 2014
in de zaak van
International Card Services B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als: ICS,
advocaat: mr. E. Sonneveld te Bleiswijk,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde],
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 juni 2014 ingeleide hoger beroep van het verstekvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg van 16 april 2014, gewezen tussen ICS als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 2690420 CV EXPL 14-299)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 5 februari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven met producties (zijnde de onder 1 genoemde vonnissen).
ICS heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Op 12 mei 2006 is tussen ICS en [geïntimeerde] een kredietovereenkomst tot stand gekomen uit hoofde waarvan ICS aan [geïntimeerde] een creditcard heeft verstrekt met een kredietfaciliteit, waarbij de opgenomen bedragen dienden te worden afgelost door betaling in maandelijkse termijnen. [geïntimeerde] heeft een betalingsachterstand laten ontstaan.
3.1.2.
Bij brief van 28 december 2011 heeft ICS [geïntimeerde] geschreven dat zij een betalingsachterstand heeft van twee maanden en dat haar creditcard is geblokkeerd totdat zij aan haar betalingsverplichting heeft voldaan. Verder is [geïntimeerde] dringend verzocht om € 284,30 te betalen en is haar medegedeeld dat wanneer de betalingsachterstand niet binnen tien dagen is ingelost, ICS verplicht is om de creditcard definitief te blokkeren en de betalingsachterstand te laten registreren bij BKR in Tiel.
3.1.3.
Vervolgens heeft ICS met [geïntimeerde] een betalingsregeling getroffen, die ICS bij brief van 29 februari 2012 aan [geïntimeerde] heeft bevestigd:
"(…) Deze regeling houdt in dat u vanaf nu minimaal een bedrag van € 200,- per maand aan ons overmaakt, totdat u het volledig uitstaande saldo en de bijkomende rente heeft voldaan.
Uw eerste betaling verwachten wij uiterlijk 30 maart 2012 (…).
Bij het niet correct nakomen van deze regeling stellen wij de gehele vordering direct opeisbaar en zullen deze langs gerechtelijke weg incasseren. (…)"
3.1.4.
Op 24 december 2012 heeft ICS [geïntimeerde] het volgende geschreven:
"Helaas hebben wij moeten constateren dat u de betalingsregeling die u met ons hebt getroffen niet nakomt.
Gezien de ernst van de situatie beëindigen wij met onmiddellijke ingang de betalingsregeling. Wij sommeren u hierbij om het totale saldo van € 7.566,87 met spoed over te maken (…).
Wij verwachten het bedrag binnen zeven dagen na de datum bovenaan deze brief. Als wij binnen de gestelde termijn geen betaling van u hebben ontvangen, kunnen wij niet anders dan rechtsmaatregelen tegen u nemen. Hieraan zijn meestal hoge kosten verbonden. Deze kosten komen voor uw rekening. (…)"
3.1.5.
Bij brief van 1 november 2013 heeft de advocaat van ICS [geïntimeerde] geschreven dat ICS uit hoofde van de betalingsregeling slechts viermaal een betaling heeft mogen ontvangen (op 7 augustus 2012, 19 september 2012, 12 oktober 2012 en op 15 januari 2013) en dat de betalingsachterstand 16 termijnen is. [geïntimeerde] is in die brief in gebreke gesteld en gesommeerd om de achterstallige 16 termijnen van in totaal € 3.200,-- binnen 14 dagen alsnog te voldoen. Verder is haar aangezegd dat bij uitblijven van betaling de betalingsregeling komt te vervallen en de gehele vordering zal worden opgeëist.
3.1.6.
Bij brief van 4 december 2013 heeft de advocaat van ICS [geïntimeerde] geschreven dat na de brief van 1 november 2013 geen enkele betaling is ontvangen en dat daarom de regeling is komen te vervallen. Verder is [geïntimeerde] verzocht en zonodig gesommeerd om binnen acht dagen tot betaling van het totaal verschuldigde bedrag van € 8.297,31 over te gaan.
3.2.1.
In de inleidende dagvaarding van 24 december 2013 heeft ICS de veroordeling gevorderd van [geïntimeerde], uitvoerbaar bij voorraad, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen de somma van € 8.297,31, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 4 december 2013, welke contractuele rente steeds de krachtens het Besluit Kredietvergoeding ten hoogste toegelaten rente bedraagt, en de proceskosten, de nakosten daarin begrepen.
3.2.2.
ICS stelt daartoe dat [geïntimeerde] gedurende tenminste twee maanden achterstallig was in de betaling van een vervallen termijn, dat zij na in gebreke te zijn gesteld, nalatig bleef in de nakoming van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst en dat daarna per aangetekend schrijven tot vervroegde opeising van het verschuldigde is overgegaan. Volgens ICS is het uitstaande saldo per 4 december 2013 € 8.297,31 en dient dat bedrag vermeerderd te worden met een variabele rente van 15%, welke rente thans de krachtens het Besluit Kredietvergoeding ten hoogste toegelaten rente is. Bij wijziging van de krachtens het Besluit Kredietvergoeding ten hoogste toegelaten rente zal het gehanteerde rentepercentage worden aangepast, aldus ICS.
3.2.3.
[geïntimeerde] is in eerste aanleg niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
3.2.4.
Bij tussenvonnis van 5 februari 2014 heeft de kantonrechter geoordeeld dat op de overeenkomst tussen partijen de Wet op het consumentenkrediet (Wck) van toepassing is. Omdat op grond van de inleidende dagvaarding en de producties niet duidelijk was of de vordering voldoet aan de dwingendrechtelijke bepalingen van de Wck, heeft de kantonrechter ICS in de gelegenheid gesteld ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken door de volgende stukken voorzien van een toelichting in het geding te brengen:
- de voor de vervroegde opeising en de gevorderde vertragingsvergoeding vereiste ingebrekestelling en de daarop volgende opeisingsbrief;
- andere stukken die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de gegrondheid van de vordering, bijvoorbeeld stukken waaruit blijkt van de grondslag van eventueel in rekening gebrachte overige kosten, zoals een beschermingsbijdrage, overboekingskosten of extra maandrentes.
De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat:
- ICS aan de hand van deze stukken inzichtelijk dient te maken of rechtsgeldig vervroegd is opgeëist, op welke datum vervroegd is opgeëist en wat op die datum de (contante) waarde van de vordering was;
- ICS – indien en voor zover van toepassing – de grondslag van de gevorderde kredietvergoeding, vertragingsvergoeding, boeterente en overige kosten dient te onderbouwen met specifieke vermelding van de desbetreffende artikelen uit de overeenkomst, dan wel de algemene voorwaarden;
- ICS zich wat betreft de vertragingsvergoeding erover moet uitlaten vanaf wanneer deze is berekend en of deze is berekend over het gehele uitstaande saldo.
3.2.5.
ICS heeft vervolgens een akte na tussenvonnis met producties genomen.
3.2.6.
In het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat noch de brief van 28 december 2011, noch de brief van 1 november 2013 als ingebrekestelling in de zin van de Wck kan worden aangemerkt: in de brief van 28 december 2011 is [geïntimeerde] niet gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan de aanmaning en uit de brief van 1 november 2013 blijkt niet dat [geïntimeerde] in gebreke is gesteld met betrekking tot de vervallen, maar onbetaald gebleven aflossingstermijnen als bedoeld in de tussen partijen gesloten overeenkomst. Omdat dit betekent dat ICS [geïntimeerde] ter zake de achterstand in de maandelijkse aflossingstermijnen niet conform het bepaalde in artikel 33, aanhef en onder c sub 1 Wck deugdelijk in gebreke heeft gesteld, heeft de kantonrechter de vordering van ICS afgewezen. De kantonrechter heeft ICS in de proceskosten veroordeeld, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.
3.3.
ICS is tijdig in hoger beroep gekomen. [geïntimeerde] is in hoger beroep wederom niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
3.4.
ICS heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd waarmee zij het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorlegt.
3.5.
De in het geding zijnde kredietovereenkomst is op 12 mei 2006 tot stand gekomen. Op deze kredietovereenkomst (een doorlopend krediet) zijn vanaf 25 mei 2011 van toepassing de bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet – hierna: Wck (oud) – zoals deze golden op 12 mei 2006 alsmede de in artikel 211a lid 2 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek lid 2 vermelde artikelen 62, 63, 65, 69 en 70 lid 2 van titel 2A van Boek 7 BW betreffende consumentenkredietovereenkomsten, welke artikelen per 25 mei 2011 in werking zijn getreden.
3.6.
Op grond van het bepaalde in artikel 33 aanhef en onder c sub 1 van de Wck (oud) kan in geval van wanbetaling enkel rechtsgeldig door de kredietgever worden bedongen dat het uitstaande saldo bij een kredietovereenkomst als hier aan de orde kan worden opgeëist indien de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen. ICS heeft gesteld dat aldus met [geïntimeerde] is gecontracteerd, hetgeen blijkt uit artikel 5 van de overgelegde bij de overeenkomst horende voorwaarden "
Algemene voorwaarden Gespreid Betalen".Het hof begrijpt dat de nader getroffen betalingsregeling op deze overeenkomst en voorwaarden ziet en voortbouwt, gezien de voortgezette relatie en de overgelegde afschriften. Aldus kan de overeenkomst met inachtneming van de tussen partijen gemaakte afspraken wegens wanbetaling vervroegd worden opgezegd.
3.7.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de brief van ICS van 28 december 2011 niet als ingebrekestelling in de hiervoor bedoelde zin kan worden aangemerkt omdat [geïntimeerde] in deze brief niet is gewezen op het gevolg van het niet voldoen aan de aanmaning, namelijk dat het gehele uitstaande saldo dan ineens opeisbaar is. De brief van 1 november 2013 voldoet naar het oordeel van het hof wel aan alle vereisten van een rechtsgeldige ingebrekestelling. De brief betreft een betalingsachterstand van tenminste twee maanden, bevat een ingebrekestelling en sommatie om de achterstallige termijnen binnen 14 dagen alsnog te voldoen en [geïntimeerde] wordt gewezen op de gevolgen van niet (tijdig) betalen, waaronder het geheel opeisen van de gehele openstaande vordering. Dat de ingebrekestelling van 1 november 2013 is gebaseerd op de met [geïntimeerde] in februari 2012 getroffen betalingsregeling doet, gezien hetgeen is overwogen in onderdeel 3.6, aan dit oordeel niet af. Evenmin doet aan dit oordeel af dat eerder een brief is verstuurd, namelijk op 24 december 2012, die ook geen rechtsgeldige ingebrekestelling bevatte.
3.8.
Nu verder na de brief van 1 november 2013 betaling is uitgebleven en (de advocaat van) ICS bij brief van 4 december 2013 het gehele uitstaande saldo heeft opgeëist, is voldaan aan de via artikel 33 Wck (oud) toegestane (dwingendrechtelijke) vereisten voor algehele vervroegde opeising bij wanbetaling. Dat betekent dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering, die het hof verder niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal worden toegewezen.
3.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van de beide instanties.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan ICS te betalen de somma van € 8.297,31, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 4 december 2013, welke contractuele rente de krachtens het Besluit Kredietvergoeding ten hoogste toegelaten rente bedraagt (op dit moment 15% per jaar) en welke contractuele rente bij wijziging van de krachtens dit Besluit ten hoogste toegelaten rente wordt aangepast;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van ICS voor de eerste aanleg worden begroot op € 554,82 aan verschotten en op € 250,-- aan salaris advocaat en voor het hoger beroep op € 797,80 aan verschotten en op € 632,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, J.C.J. van Craaikamp en R.R.M. de Moor en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 november 2014.