3.1.De feiten en het geschil in eerste aanleg
[appellant] heeft geen grieven gericht tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Deze feiten, voor zover nodig aangevuld door het hof, komen op het volgende neer.
- [appellant], geboren op [geboortedatum] 1954, is op 10 augustus 1970 in dienst getreden van [automobielbedrijf] als automonteur. Wegens het vervullen van de militaire dienstplicht is aan dit dienstverband op 31 augustus 1974 een einde gekomen. Met ingang van 1 mei 1976 is [appellant] opnieuw in dienst getreden van [automobielbedrijf]. Laatstelijk genoot [appellant] een salaris van € 2.264,86,-- plus € 181,50 prestatietoeslag bruto per maand, vermeerderd met vakantiegeld is € 2.642,07 bruto per maand. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Klein Metaal van toepassing.
- [appellant] is op 14 januari 2009 arbeidsongeschikt geworden wegens rugklachten. Op 30 november 2010 heeft de arbeidsdeskundige in het kader van een WIA-aanvraag geoordeeld dat [appellant] geen recht op een uitkering heeft omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 0%. In de samenvatting van bedoeld arbeidsdeskundig onderzoek staat onder meer vermeld: “
Door rugklachten is cliënt destijds uitgevallen. Nadien is cliënt geleidelijk aan gaan reintegreren in eigen werk. Dit met lichte aanpassingen vwb gewichthanteringen ed. Op dit moment werkt cliënt gedurende 5 dagen per week 7 uur per dag in de maatgevende arbeid. Dit zonder noemenswaardige problemen. Er bestaat op verzekeringgeneeskundige gronden geen aanleiding cliënt te beperken tot 7 uur werken per dag. Cliënt is belastbaar in dit werk gedurende 8 uur per dag waarbij cliënt in het werk de mogelijkheid dient te hebben zich te vertreden en geregeld van houding te wisselen. Voorts dient het werk geen langdurige statische houdingen zoals staan en langdurig werken in gebukte of ver getordeerde houding te kennen. Dit evenals zwaar tillen of dragen. (…) Cliënt is als nagenoeg volledig arbeidsgeschikt aan te merken voor de maatgevende arbeid waarbij op mineure werkonderdelen wat achterstand bestaat welke niet uitsluitend een gevolg zijn van de vigerende rugproblematiek maar zeker ook leeftijdgeïndiceerd zijn.”
De bedrijfsarts heeft bij brief van 6 december 2010 aan [automobielbedrijf] laten weten dat [appellant] naar zijn oordeel met ingang van 7 december 2010 weer volledig inzetbaar was voor het eigen werk. Op 7 december 2010 heeft de bedrijfsarts aan [automobielbedrijf] bericht: (..)
“U deelde mij mede dat werknemer nog niet alle werkzaamheden zelfstandig uitvoert, maar nog hulp krijgt van een ander bij bepaalde werkzaamheden. Dhr. [appellant] deelde mij echter mede dat hij alle werkzaamheden doet. Wij hebben afgesproken dat dhr. [appellant] m.i.v. 7-12-2010 volledig inzetbaar is voor alle werkzaamheden in zijn eigen functie ged. 8 u/dag. Tot 14-1-2011 (einde wachttijd WIA) zal hij 1u/dg op proef werken en volledig hersteld worden gemeld per 14-1-2011 indien hij zonder problemen zijn eigen werk ged. 8 u/dg kan uitvoeren”.Bij brief van 24 mei 2011 aan [automobielbedrijf] heeft de bedrijfsarts geschreven dat hij nog eens voor alle duidelijkheid meedeelt dat zowel hij als het UWV [appellant] fysiek gezien volledig inzetbaar achtten per 7 december 2010 [er staat ‘2011’, maar dat moet een vergissing zijn, hof]. Verder schrijft de bedrijfsarts dat [appellant] momenteel ook nog fysiek volledig inzetbaar zou zijn, maar dat [appellant] gezien de thans [in mei 2011, zie hierna, hof] bestaande psychische beperkingen volledig arbeidsongeschikt is.
- Bij brief van 8 december 2010 van [automobielbedrijf] aan [appellant] is voorgesteld om de werkduur uit te breiden naar acht uur per dag en de aangeboden werkzaamheden in te delen, rekening houdend met de beperkingen zoals deze in het FML-overzicht van 18 augustus 2010 [dit bevindt zich niet bij de stukken, hof] genoemd worden. Verder is voorgesteld om in week drie van 2011 te evalueren. [appellant] heeft deze brief voor akkoord getekend en de werkzaamheden hervat voor acht uur per dag.
- Tijdens een evaluatiegesprek op 22 februari 2011 is een conflict ontstaan tussen [automobielbedrijf] en [appellant]. Bij brief van 24 februari 2011 aan [appellant] heeft [automobielbedrijf] het volgende bericht:
“ Afgelopen dinsdag hebben wij een gesprek gehad over een nieuwe arbeidsovereenkomst die in zal gaan in de eerste maand na twee jaar arbeidsongeschiktheid. U gaf aan volledig hersteld te zijn, en wanneer er al sprake zou zijn van beperkingen, deze aan ouderdom te wijten zouden zijn. Ik heb u herinnerd aan het gesprek met de arbeidsdeskundige en de daarin genoemde valkuil van overbelasting, een gesprek op basis waarvan u tot op dit moment ontzien wordt in de uitvoering van uw werkzaamheden in de vorm van een stagiair. U gaf aan niet gevraagd te hebben om assistentie, deze overbodig te vinden. Ik heb u gewezen op het feit dat u tijdens een Multi Momentopname zeker 8 van de 10 observatiemomenten niet technisch werkzaam was. Dit kan duiden op ontzien ten koste van productiviteit. Op dit moment moeten wij uitgaan van verlaagde productiviteit als gevolg van nog steeds aanwezige fysieke beperking. Genoemde verlaagde productiviteit moet naar onze mening vertaald worden in een daarop aangepast salaris. Mocht blijken dat er daadwerkelijk geen fysieke beperkingen aan de orde zijn, U ook een normale dan wel bovengemiddelde productiviteit laat zien zal er een herziening in positieve zin plaats vinden. U hebt het gesprek afgebroken, bij vertrek het concept meegenomen ter beoordeling door advocaat, voor rechtsbijstand.”[appellant] heeft deze arbeidsovereenkomst geweigerd en heeft zich vanwege psychische klachten met ingang van 28 februari 2011 ziek gemeld.
- Vanaf februari 2011 heeft [automobielbedrijf] de prestatietoeslag niet meer aan [appellant] betaald.
- De bedrijfsarts heeft op 1 april 2011 geoordeeld dat sprake is van een arbeidsconflict als aanleiding voor de uitval van [appellant] en dat dit opgelost kan worden onder begeleiding van bedrijfsmaatschappelijk werk of een mediator. Verder was volgens de bedrijfsarts sprake van medische beperkingen.
- In het door [automobielbedrijf] op 7 april 2011 verzochte deskundigenoordeel d.d. 10 mei 2011 is geoordeeld dat [appellant] volledig geschikt was voor het eigen werk op 14 januari 2011. Er is volgens het deskundigenoordeel mogelijk sprake van een enigszins afnemende kracht van [appellant], maar deze is eerder het gevolg van het ouder worden dan van de rugproblematiek. Verder is in het deskundigenoordeel vermeld dat de bedrijfsarts op 4 mei 2011 aangeeft dat [appellant] op dat moment geen benutbare mogelijkheden heeft.
- [automobielbedrijf] heeft vervolgens het loon en de emolumenten niet meer betaald vanaf 1 augustus 2011 op de grond dat zij vanaf 14 januari 2011 gezien het bepaalde in artikel 7:629 BW geen loonverplichtingen meer zou hebben. Bij vonnis in kort geding van 13 oktober 2011 heeft de kantonrechter als voorzieningenrechter dat standpunt verworpen en de door [appellant] gevorderde doorbetaling van het loon tijdens ziekte toegewezen. [automobielbedrijf] heeft aan dit - onherroepelijke - vonnis voldaan.
- De bedrijfsarts heeft in zijn adviezen van 2 november 2011, 14 december 2011 en 15 februari 2012 aangegeven dat [appellant] niet in staat was om enige vorm van werk te verrichten.
- In de brief van de behandelend psycholoog en psychiater (van PsyQ) van [appellant] aan de huisarts van [appellant] van 28 november 2011 staat onder meer vermeld:
“Bij PsyQ [vestigingsplaats]-Depressie is sinds 27-06-2011 in behandeling uw bovengenoemde patiënt. Wij hebben de diagnose volgens de DSM IV vastgesteld: AS I (…) Depressieve stoornis, eenmalige episode (…) AS IV (…) Werkproblemen. (…) Hij meldde zich in verband met de volgende stemmingsklachten: somberheid, nergens zin in hebben, piekeren, negatieve gedachten (…). De druppel die de emmer heeft doen overlopen is een conflict met zijn werkgever. (…) Hij is uitgeblust en heeft veel boosheid en machteloosheid in zich naar aanleiding van een werkconflict. (…) Hij voelt zich als grof vuil behandeld en aan de kant gezet. Instandhoudende factoren zijn een tekortschietende coping en de volgende persoonlijkheidstrekken: vermijdend, geen prater, binnenvetter, piekeraar.”
- Na het vonnis van 13 oktober 2011 is het door de bedrijfsarts geadviseerde mediationtraject ingezet. Bij op verzoek van [appellant] uitgebracht deskundigenoordeel van 19 januari 2012 heeft de verzekeringsarts geoordeeld dat [appellant] in staat is tot deelname aan het mediationtraject. De mediation is op 21 maart 2012 afgerond, waarna volgens afspraak en op advies van de bedrijfsarts - [appellant] werd blijvend ongeschikt geacht voor het eigen werk, maar geschikt geacht voor passend werk - re-integratie in het 2e spoor is ingezet. Re-integratiebureau Thaeles is daarvoor ingeschakeld. De re-integratieopdracht is eind mei 2013 verlengd met twee maanden.
- De re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet verbetering poortwachter door [automobielbedrijf] zijn bij rapport van 25 februari 2013 in verband met de WIA-aanvraag als voldoende beoordeeld door de arbeidsdeskundige.
- Aan [appellant] is geen WIA-uitkering toegekend (besluit UWV 26 maart 2013). Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op minder dan 35%, te weten 20,27%. Aan [appellant] is een WW-uitkering toegekend.
- Op verzoek van [automobielbedrijf] heeft het UWV WERKbedrijf op 16 april 2013 toestemming tot ontslag verleend wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Bij brief van 17 april 2013 heeft [automobielbedrijf] het dienstverband met [appellant] opgezegd tegen 31 juli 2013.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd - kort gezegd-:
- een verklaring voor recht dat de opzegging kennelijk onredelijk is (op grond van het gevolgencriterium);
- een door [automobielbedrijf] te betalen schadevergoeding van € 136.663,53 bruto en een immateriële schadevergoeding van € 5.000,--;
- veroordeling van [automobielbedrijf] in de proceskosten.
Hieraan heeft hij - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat [automobielbedrijf] haar re-integratieverplichtingen (na zijn ziekmelding op 28 februari 2011) onvoldoende is nagekomen en dat [automobielbedrijf] haar verplichting tot goed werkgeverschap heeft verzaakt door de arbeidsrelatie met [appellant] onder grote druk te zetten waardoor een arbeidsconflict is ontstaan met als gevolg de tweede arbeidsongeschiktheid van [appellant] en de psychische decompensatie van [appellant].
De kantonrechter heeft - samengevat - geoordeeld dat hem niet is gebleken dat [automobielbedrijf] kan worden verweten dat zij haar re-integratieverplichting heeft verzaakt dan wel het er doelbewust naar heeft gemaakt dat de re-integratie gedoemd was te mislukken. De kantonrechter heeft de opzegging niet kennelijk onredelijk geoordeeld en de vorderingen van [appellant] afgewezen.