ECLI:NL:GHSHE:2014:4623

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
F 200.145.747_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige dochter

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige dochter van partijen, na een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg. De moeder, appellante in principaal appel, verzocht om wijziging van de zorgregeling en het opleggen van dwangsommen aan de vader bij niet-nakoming van de afspraken. De vader, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzocht om een andere regeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2014 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat er eerder afspraken zijn gemaakt over de zorgregeling, die in de loop der jaren zijn aangepast. De moeder wenste dat aan de haal- en brengregeling een dwangsom van € 150,- per dag zou worden verbonden, omdat de vader de afspraken niet zou nakomen. De vader daarentegen was van mening dat een dwangsom niet nodig was en dat partijen in overleg tot oplossingen moesten komen bij onvoorziene omstandigheden. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om geen dwangsom op te leggen, omdat dit tot onnodige problemen zou leiden. Het hof oordeelde dat er geen aanleiding was om een dwangsom te verbinden aan de regeling, omdat er geen substantieel bewijs was van frequent niet-nakomen van de afspraken door de vader. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader en de moeder recht hebben op contact met hun dochter, met specifieke afspraken over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 november 2014
Zaaknummer: F 200.145.747/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/185195 / FA RK 13-2365
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M. Bäumler,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.C.M. Martens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 april 2014, heeft de moeder verzocht, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en de beschikking van 21 mei 2008 en het daarvan onderdeel uitmakende echtscheidingsconvenant te wijzigen en opnieuw rechtdoende:
I. te bepalen dat de hierna te noemen minderjarige [de dochter] bij de vader zal verblijven:
  • gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondag waarbij de moeder [de dochter] het ene weekend op vrijdag na schooltijd naar de vader brengt en de vader [de dochter] op zondag met de trein terugbrengt naar station [plaats] omstreeks 16.30 uur waarbij de vader de moeder informeert over de exacte aankomsttijd van de trein te [plaats]. Het andere weekend zal de vader [de dochter] op vrijdagmiddag na schooltijd komen ophalen, waarbij de vader de moeder zal informeren zodra hij op school aanwezig is, en zal de moeder [de dochter] op zondag omstreeks 16.30 uur bij de vader ophalen;
  • gedurende helft van de schoolvakanties. Daarbij geldt ten aanzien van de schoolvakanties langer dan één week dat de moeder in de even jaren de eerste keuze heeft voor het eerste of tweede deel van de vakantie en de vader in de oneven jaren de eerste keus heeft voor het eerste of tweede deel van de vakantie. In de vakanties van één week zal [de dochter] om en om bij de vader dan wel de moeder verblijven;
  • in de eerste week van de kerstvakantie in de oneven jaren en in de tweede week van de kerstvakantie in de even jaren;
  • gedurende de helft van de feestdagen in onderling overleg te bepalen,
althans een zodanige regeling vast te stellen die het hof juist acht.
II. aan de regeling onder I. een dwangsom te verbinden van € 150,- per dag of gedeelte van de dag dat de vader deze regeling niet nakomt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 mei 2014, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vader recht heeft op omgang met [de dochter]:
  • gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondag waarbij de vader [de dochter] op vrijdag uit school haalt en de moeder [de dochter] op zondag omstreeks 16.30 uur bij de vader ophaalt;
  • gedurende de helft van de zomervakantie, waarbij [de dochter] een periode van twee aaneengesloten weken bij iedere ouder verblijft en een periode van een week bij iedere ouder. In de even jaren heeft moeder de eerste keus en in de oneven jaren heeft vader de eerste keus. Deze keus dient uiterlijk in januari van het betreffende jaar aan de andere ouder gecommuniceerd te worden;
  • gedurende de helft van de vakanties van twee weken, waarbij [de dochter] in de even jaren steeds de eerste week bij de moeder verblijft en de tweede week bij de vader en in de oneven jaren andersom;
  • gedurende de helft van de vakanties van een week, aansluitend aan het reguliere zorgweekend, waarbij het wisselmoment op woensdag rond 12.00 uur zal zijn;
  • op de feestdagen die aansluiten bij de omgangsweekends van de vader.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 27 juni 2014, heeft de moeder verzocht de verzoeken van de vader in incidenteel appel af te wijzen, met uitzondering van de verzoeken van de vader zoals geformuleerd onder 3, 4 en 5 (de verdeling van de vakanties van één of twee weken en de feestdagen aansluitend op het omgangsweekend).
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Bäumler;
  • de vader, bijgestaan door mr. Martens;
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger raad].
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [de dochter] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft laten weten hiervan geen gebruik te maken.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief van de raad d.d. 2 mei 2014, waarin de raad kenbaar maakt met betrekking tot de onderhavige kwestie geen rapportage te hebben uitgebracht.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn op 1 december 2000 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de dochter] uit.
3.2.
Bij beschikking van 21 mei 2008 heeft de rechtbank Maastricht tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 9 juni 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat het hoofdverblijf van [de dochter] bij de moeder zal zijn en bepaald dat de vader recht heeft op omgang met [de dochter] conform hetgeen in artikel 1.3 van het in die beschikking opgenomen echtscheidingsconvenant d.d. 27 maart 2008 is verwoord.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank
een zorgregeling vastgesteld, waarbij [de dochter] bij de vader verblijft:
  • gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondag waarbij de moeder [de dochter] het ene weekend op vrijdag na schooltijd naar de vader brengt en de vader [de dochter] op zondag met de trein terugbrengt naar station [plaats] omstreeks 16.30 uur waarbij de vader de moeder informeert over de exacte aankomsttijd van de trein te [plaats]. Het andere weekend zal de vader [de dochter] op vrijdagmiddag na schooltijd komen ophalen, waarbij de vader de moeder zal informeren zodra hij op school aanwezig is, en zal de moeder [de dochter] op zondag omstreeks 16.30 uur bij de vader ophalen;
  • gedurende de helft van de schoolvakanties van minimaal één week. Daarbij geldt dat de vader aan het begin van het kalenderjaar met de moeder bespreekt wanneer [de dochter] bij hem kan verblijven. In de kortere vakanties zal [de dochter] om en om bij de vader dan wel de moeder verblijven;
  • in de eerste week van de kerstvakantie in de oneven jaren en in de tweede week van de kerstvakantie in de even jaren;
  • gedurende de helft van de feestdagen in onderling overleg te bepalen.
3.4.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het beroepschrift, het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel en het verweerschrift in incidenteel appel, vast dat de geschilpunten tussen partijen thans nog betreffen – zakelijk weergegeven –:
  • de haal- en brengregeling;
  • de vervoerswijze;
  • de verdeling van de zomervakantie;
  • de dwangsommen.
Het hof verwijst naar de inhoud van voormelde processtukken voor de in hoger beroep in dat kader aangevoerde grieven en weren.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten, van welke gelegenheid zij gebruik hebben gemaakt. Ook de raad heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt en nader toegelicht.
2.5.1.
In dit kader heeft de vader verklaard dat het medisch gezien verantwoord is om [de dochter] met de auto naar de moeder te brengen of haar daar op te halen.
De moeder heeft er vervolgens mee kunnen instemmen dat de vader zelf bepaalt of hij per auto dan wel per trein naar [plaats] reist voor het halen en brengen van [de dochter].
Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
3.5.2.
De zitting is vervolgens enige tijd geschorst voor beraad van partijen. Na hervatting hebben partijen verklaard dat zij eveneens overeenstemming hebben bereikt omtrent de haal- en brengregeling en de verdeling van de zomervakanties.
Partijen zijn overeengekomen dat in het ene weekend de moeder [de dochter] op vrijdag na schooltijd naar de vader brengt en de vader [de dochter] op zondag terugbrengt. Het andere weekend zal de vader [de dochter] op vrijdag komen ophalen en zal de moeder [de dochter] op zondag bij de vader ophalen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen en voor wat betreft de haal- en brengtijden aansluiten bij de bestreden beschikking, nu niet gebleken is van bezwaren tegen die tijden.
Voorts zijn partijen overeengekomen dat [de dochter] in de zomervakanties eerst twee weken bij de ene ouder verblijft, gevolgd door twee weken bij de andere ouder en vervolgens een week bij iedere ouder. De vader heeft voor de zomervakantie van 2015 de eerste keus, het jaar daarna de moeder: het hof begrijpt dat de vader in de oneven jaren de eerste keus heeft en de moeder in de even jaren. De keuze dient uiterlijk op 1 december van het daaraan voorafgaande jaar aan de andere ouder kenbaar te worden gemaakt. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Dwangsommen
3.5.3.
De moeder wenst dat aan de haal- en brengregeling een dwangsom wordt verbonden, omdat de vader de voorheen geldende regelingen telkenmale niet is nagekomen. Een bedrag van € 150,- per dag of gedeelte van een dag dat de vader de afspraken niet nakomt, lijkt de moeder reëel. De moeder stelt dat de vader van die dwangsommen geen hinder hoeft te ondervinden als hij de regeling gewoon nakomt. Om die reden heeft de moeder er geen bezwaar tegen dat ook haar een dwangsom wordt opgelegd.
3.5.4.
De vader is van mening dat het vanwege de lange reistijd niet wenselijk is om een specifieke aankomsttijd af te dwingen, daar onvoorziene omstandigheden zich altijd kunnen voordoen. De vader is van mening dat wanneer één van partijen door overmacht niet in staat is om het vervoer te verzorgen, partijen in overleg een oplossing moeten bedenken. Een dwangsom is niet nodig en werkt bovendien als een katalysator voor (communicatieve) problemen tussen partijen.
3.5.5.
De raad heeft ter zitting geadviseerd geen dwangsom aan de haal- en brengregeling te verbinden, nu je dit als ouder niet aan [de dochter] zal kunnen uitleggen. De door de moeder verzochte ‘boete’ bij het niet nakomen van de regeling, leidt alleen maar tot executieproblemen en derhalve tot onnodige kosten, aldus de raad.
3.6.
Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd geen aanleiding om aan het niet nakomen van de haal- en brengregeling een dwangsom te verbinden. De haal- en brengregeling is weliswaar regelmatig onderwerp van discussie geweest tussen partijen, maar naar het oordeel van het hof is aan de zijde van de vader geen sprake van substantieel en frequent niet-nakomen van de regeling, dat het opleggen van een dwangsom rechtvaardigt.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 30 januari 2014;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 21 mei 2008 en het daarin opgenomen echtscheidingsconvenant d.d. 27 maart 2008, voor zover het de daarin opgenomen contactregeling betreft;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [de dochter], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], de volgende regeling vast, waarbij de vader en [de dochter] recht hebben op contact met elkaar:
  • gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdag tot zondag waarbij de moeder [de dochter] het ene weekend op vrijdag na schooltijd naar de vader brengt en de vader [de dochter] op zondag terugbrengt omstreeks 16.30 uur. Het andere weekend zal de vader [de dochter] op vrijdagmiddag na schooltijd komen ophalen, en zal de moeder [de dochter] op zondag omstreeks 16.30 uur bij de vader ophalen;
  • gedurende de helft van de zomervakanties, waarbij [de dochter] eerst twee weken bij de ene ouder verblijft, gevolgd door twee weken bij de andere ouder en vervolgens een week bij iedere ouder en waarbij de vader in de oneven jaren de eerste keus heeft en de moeder in de even jaren;
  • gedurende de helft van de vakanties van twee weken, waarbij [de dochter] in de even jaren steeds de eerste week bij de moeder verblijft en de tweede week bij de vader en in de oneven jaren andersom;
  • gedurende de helft van de vakanties van een week, aansluitend aan het reguliere zorgweekend, waarbij het wisselmoment op woensdag rond 12.00 uur zal zijn;
  • op de feestdagen die aansluiten bij de omgangsweekends van de vader.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.P. van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2014.