In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van de minderjarige [de zoon]. De moeder en de vader, beiden appellanten, hebben tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 juni 2014, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had de machtiging tot uithuisplaatsing van [de zoon] verlengd tot 2 juli 2015. De ouders zijn in een conflict verwikkeld, waarbij zij beiden de hoofdverblijfplaats van [de zoon] bij zich wensen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders elkaar niet gunnen en dat er een gebrek aan vertrouwen is, wat een terugplaatsing bij één van de ouders te riskant maakt. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij in staat is om voor [de zoon] te zorgen en dat de situatie is verbeterd sinds de echtscheiding. De vader heeft echter betoogd dat de situatie ongewijzigd is en dat de moeder niet in staat is om [de zoon] op te voeden zonder de invloed van haar familie.
Het hof heeft de argumenten van beide ouders overwogen, evenals de standpunten van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, die de uithuisplaatsing heeft aangevraagd. De stichting heeft benadrukt dat de ouders niet in staat zijn om tot een ouderschapsregeling te komen en dat de hechting van [de zoon] aan zijn pleegouders een belangrijke factor is. Het hof heeft geconcludeerd dat de ouders onvoldoende hebben aangetoond dat de situatie zodanig is verbeterd dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is. De bestreden beschikking is dan ook bekrachtigd, waarbij het hof heeft benadrukt dat het in het belang van [de zoon] is om de huidige situatie te handhaven, gezien de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt in het pleeggezin.