ECLI:NL:GHSHE:2014:4604

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 november 2014
Publicatiedatum
6 november 2014
Zaaknummer
F 200.144.053_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een minderjarige over hoofdverblijfplaats en benoeming bijzondere curator

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, aangeduid als [de dochter], die in beroep gaat tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had bepaald dat haar hoofdverblijfplaats bij haar vader zou zijn, terwijl [de dochter] verzocht om haar hoofdverblijf bij haar moeder te laten bepalen. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 september 2014, waarbij [de dochter] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.W.A. Verhaard. De vader en moeder zijn niet verschenen, en de stichting en de Raad voor de Kinderbescherming waren wel aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat [de dochter] onder toezicht staat van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant en momenteel verblijft in een begeleid-wonen-project. [de dochter] heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij niet door de rechter is gehoord in de eerste aanleg, wat in strijd zou zijn met artikel 809 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ze heeft ook aangegeven dat ze een slecht contact heeft met haar vader en dat ze financiële problemen ondervindt.

Het hof overweegt dat minderjarigen in principe procesonbekwaam zijn en dat de ouders als wettelijke vertegenwoordigers optreden. Het beroep van [de dochter] op schending van artikel 809 Rv leidt niet tot een andere conclusie, omdat de wet geen sanctie verbindt aan deze schending in dergelijke zaken. Het hof ziet geen aanleiding om de procesonbekwaamheid van [de dochter] te doorbreken of een bijzondere curator te benoemen, aangezien er geen concreet belangenconflict is vastgesteld.

Uiteindelijk heeft het hof [de dochter] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en het meer of anders verzochte afgewezen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 6 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 november 2014
Zaaknummer: F 200.144.053/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/270851 / FA RK 13-5971
in de zaak in hoger beroep van:
[de dochter],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [de dochter],
advocaat: mr. M.W.A. Verhaard.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 december 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 maart 2014, heeft [de dochter] verzocht om voormelde beschikking (naar het hof begrijpt: voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [de dochter] bij de heer[de vader] (hierna: de vader) is bepaald) te vernietigen en te bepalen dat zij hoofdverblijf heeft bij mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder) en om (voorwaardelijk) een bijzondere curator te benoemen.
2.2.
Er is geen verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 september 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [de dochter], bijgestaan door mr. Verhaard;
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger stichting 2];
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw
[vertegenwoordiger raad].
2.3.1.
De vader is, met bericht van verhindering d.d. 4 augustus 2014, niet ter zitting verschenen. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, evenmin verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlage van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland d.d. 8 mei 2014;
  • de brief van de raad d.d. 9 april 2014;
  • de ter zitting door de advocaat van [de dochter] overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit hun huwelijk is - voor zover thans van belang - geboren:
- [de dochter], op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats].
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de dochter] uit.
3.2.
Bij beschikking van 26 augustus 2009 heeft de rechtbank Middelburg tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 28 september 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Het door de ouders op 20 november 2009 ondertekende ouderschapsplan maakt deel uit van de beschikking van de rechtbank Middelburg van 24 maart 2010. In dit ouderschapsplan is bepaald dat [de dochter] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft.
3.4.
[de dochter] is met ingang van 21 augustus 2012 onder toezicht gesteld. Zij staat thans onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de stichting).
[de dochter] verblijft thans, krachtens een verleende machtiging tot uithuisplaatsing in een begeleid-wonen-project van RIBW Brabant, regio [plaats].
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat [de dochter] het hoofdverblijf bij de vader heeft.
3.6.
[de dochter] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Voorwaardelijk heeft zij verzocht om benoeming van een bijzondere curator.
3.7.
[de dochter] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, aan dat zij gedurende de procedure in eerste aanleg in strijd met het bepaalde in artikel 809 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet door de rechter is gehoord. [de dochter] is het er niet mee eens dat haar hoofdverblijfplaats bij de vader is bepaald, omdat zij een slecht contact heeft met de vader. Zij wil niet met hem omgaan. [de dochter] krijgt geen financiële ondersteuning van de ouders. Beide ouders hebben schulden. [de dochter] volgt een opleiding tot verzorgende op MBO-3 niveau. Die opleiding alsmede de reiskosten betaalt zij zelf. Met ingang van april 2014 ontvangt [de dochter] de kinderbijslag uit België. Zij houdt maar € 10,-- per maand over om van te leven. [de dochter] staat in de BRP (Basisregistratie Persoonsgegevens) ingeschreven op het adres van het RIBW te [plaats]. Met gebruikmaking van dat adres heeft zij een ziektekostenverzekering in Nederland afgesloten.
[de dochter] wil dat haar hoofdverblijf alsnog bij de moeder wordt bepaald. De moeder heeft inmiddels een huurwoning. Zij werkt en het gaat beter met haar. [de dochter] heeft ongeveer dagelijks telefonisch contact met de moeder.
Volgens [de dochter] is zij ontvankelijk in het hoger beroep. Zij beroept zich in dit verband op het bepaalde in artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [de dochter] doet - anders dan in het beroepschrift is vermeld - geen beroep meer op artikel 1:251a lid 4 BW. Immers, mocht de moeder een terugval krijgen, dan moet de vader kunnen inspringen. Ten tijde van het indienen van het hoger beroepschrift was de moeder nog zwervende. Het was daarom geen optie dat de moeder namens [de dochter] hoger beroep instelde.
Indien het hof [de dochter] onbevoegd acht om in hoger beroep zelfstandig op te treden, dan verzoekt zij om een bijzondere curator te benoemen, die haar belangen kan behartigen, omdat zij klem zit tussen de ouders. Met de gezinsvoogd van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland was het contact slecht. [de dochter] heeft weinig vertrouwen in Jeugdzorg.
3.8.
De stichting heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende verklaard. De stichting heeft pas sinds kort de zaak overgenomen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland. [de dochter] zit op haar plek bij het RIBW in [plaats]. De stichting kan een rol spelen bij het regelen van praktische zaken. Zo zou de stichting fondsen kunnen aanschrijven voor financiële steun.
3.9.
De raad heeft ter zitting beaamd dat de stichting veel kan betekenen bij het oplossen van praktische problemen waarmee [de dochter] wordt geconfronteerd.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
Uitgangspunt in het Nederlandse recht is dat een minderjarige procesonbekwaam is. De ouders zijn op grond van artikel 1:245 lid 4 BW de wettelijke vertegenwoordigers van hun kind en treden in beginsel namens de minderjarige op. Slechts in nadrukkelijk door de wetgever bepaalde gevallen komt aan de minderjarige wel een zelfstandig recht toe om in rechte op te treden, maar een dergelijk geval doet zich hier niet voor. Het beroep van [de dochter] op schending van artikel 809 Rv leidt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof overweegt daartoe dat de wet aan deze schending in zaken als de onderhavige geen sanctie verbindt. [de dochter] heeft voorts ook onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat de door [de dochter] gestelde schending van artikel 809 Rv in dit geval tot doorbreking van de procesonbekwaamheid van [de dochter] dient te leiden. Er is derhalve naar het oordeel van het hof geen aanleiding om de procesonbekwaamheid van [de dochter] te doorbreken. Het hof ziet evenmin reden om een bijzondere curator te benoemen. Het hof neemt daarbij in overweging dat niet gebleken is van een concreet belangenconflict tussen [de dochter] en de vader dat de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk maakt. [de dochter] staat thans in de Basisregistratie Persoonsgegevens ingeschreven op het adres van het RIBW te [plaats]. Er is geen reden om te veronderstellen dat door de vader aan deze inschrijving getornd zal worden. Het hof acht de financiële belangen van [de dochter] op deze wijze voldoende gewaarborgd.
Gelet op het voorgaande dient [de dochter] niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [de dochter] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, C.D.M. Lamers en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2014.