7.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op of omstreeks 28 september 2007 hebben [de handelsonderneming] en [appellante] een overeenkomst gesloten. Bij die overeenkomst heeft [de handelsonderneming] zich ertoe verbonden om bij het chalet van [appellante] een verhoogd terras van composietplanken aan te brengen en om enkele werkzaamheden in de tuin bij het chalet uit te voeren. De partijen zijn voor deze werkzaamheden een vergoeding van € 3.600,00 inclusief btw overeengekomen. [appellante] heeft zich bij het sluiten van deze overeenkomst laten vertegenwoordigen door de heer [partner van appellante] (hierna: [partner van appellante]).
[appellante] heeft bij [de handelsonderneming] voorts een lantaarnpaal en twee buitenlampen gekocht.
Twee medewerkers van [de handelsonderneming] hebben in de periode oktober/november 2007 de onder a) bedoelde werkzaamheden uitgevoerd (en de daarvoor benodigde materialen geleverd) en de onder b) genoemde zaken geleverd en geplaatst.
Bij factuur van 27 november 2007 ten bedrage van € 4.723,00 heeft [de handelsonderneming] aan [appellante] – kort gezegd – de onder c genoemde werkzaamheden en leveringen in rekening gebracht.
Bij de factuur van 27 november 2007 is de onder a) genoemde prijsafspraak niet in acht genomen en daardoor is een te hoog bedrag in rekening gebracht. [de handelsonderneming] heeft aan [appellante] op 17 juni 2008 een creditnota gezonden ten bedrage van € 399,99 inclusief btw.
[appellante] heeft het na deze creditering resterende deel van de factuur van 27 november 2007, ondanks betalingsherinneringen van de zijde van [de handelsonderneming], onbetaald gelaten.
[appellante] heeft voorts voor een bedrag van € 200,00 inclusief btw een buitenkachel gekocht van [de handelsonderneming]. [de handelsonderneming] heeft deze buitenkachel aan [appellante] geleverd en het bedrag van € 200,00 bij factuur van 13 februari 2009 bij [appellante] in rekening gebracht.
Bij brief van 9 juni 2009 heeft het door [de handelsonderneming] ingeschakelde incassobureau [appellante] gesommeerd tot betaling van – kort gezegd – de openstaande facturen vermeerderd met rente en kosten.
Bij e-mail van 12 juni 2009, verzonden vanaf het e-mailadres van [partner van appellante], is aan [de handelsonderneming] onder meer het volgende meegedeeld:
Bij deze wil ik je melden dat wij voornemens zij de factuur van 3600 euro te betalen, zoals wij samen overeen gekomen op 27 november 2007, mits er div dingen nog worden opgelost. (…)
ik heb je diverse malen gevraagd om bij ons langs te komen (…)
wij staan open voor een oplossing maar mocht jij niet reageren binnen 5 dagen dan zij wij genoodzaakt om deze kwestie aan onze advocaat voor te leggen.
met vriendelijke groet,
Fam [appellante]”
In de daarop volgende maanden heeft een briefwisseling plaatsgevonden tussen het door [de handelsonderneming] ingeschakelde incassobureau en de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellante].
[appellante] heeft het door [de handelsonderneming] aangelegde terras laten bezichtigen door SA-VE Hout & Bouwservice (hierna: SA-VE). SA-VE heeft vervolgens een advies / offerte van 18 augustus 2010 uitgebracht. In dit advies / deze offerte staat onder meer het volgende:
“Geachte heer /Mevr. [partner van appellante] (…)
Naar aanleiding voor uw gevraagde advies/offerteaanvraag voor uw bestaande terras bij deze het advies / offerte van hetgeen wij na bezichtiging geconstateerd hebben.
De afstand van de draagbalken zitten niet op de voorgeschreven afstand voor composiet 0,50 cm hart hart, wat aangepast moet worden.
Steunbalk en isolatie onder de voordeur wat compleet weg is moet opnieuw terug erin gezet worden, om zo het water wat via het terras het chalet in loopt tegen te gaan. De kosten hiervan bedragen € 495,00
Door de gaten die in de composietplanken zitten krijgt u een vochtprobleem in de planken waardoor die kromtrekken, de clips die de planken aan elkaar zouden moeten houden kunnen het kromtrekken niet tegenhouden waardoor die afbreken.
Ons advies aan u is om zo snel mogelijk contact op te nemen met uw leverancier om de problemen die zijn ontstaan op te lossen/een nieuw terras aan te leggen. Nogmaals wij plaatsen geen composiet daar het toch een samenstelling is van 70% hout en 30% kunststof waardoor het net als hout altijd zal blijven werken.
Nieuw geïmpregneerd terras incl. steunbalk en isolatie voordeur.
incl. plaatsen, btw, materiaal en transport. € 3.652,00”.
[appellante] heeft het terras bij haar chalet op basis van deze offerte in 2010 door SA‑VE laten vernieuwen.
7.2.1.[de handelsonderneming] vorderde in eerste aanleg in conventie veroordeling van [appellante] tot betaling van:
een hoofdsom van € 4.516,01, vermeerderd met vervallen en te vervallen wettelijke rente zoals aangegeven in de dagvaarding;
€ 700,-- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente zoals aangegeven in de dagvaarding;
met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in conventie.
7.2.2.Aan deze vordering heeft [de handelsonderneming] ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat hij aan [appellante] zaken heeft geleverd en dat hij voor haar werkzaamheden heeft verricht. Volgens [de handelsonderneming] heeft [appellante] die zaken en werkzaamheden ten onrechte onbetaald gelaten.
7.2.3.[appellante] heeft in conventie verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
7.2.4.Voortbouwend op haar verweer vorderde [appellante] in reconventie, zakelijk weergegeven:
een verklaring voor recht dat [de handelsonderneming] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de koop- aanneemovereenkomst;
ontbinding van de koop- aanneemovereenkomst;
veroordeling van [de handelsonderneming] tot betaling van een vervangende schadevergoeding van € 3.652,-- (eventueel te verrekenen met een veroordeling in conventie);
met veroordeling van [de handelsonderneming] in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
7.3.1.In het in eerste aanleg gewezen tussenvonnis van 9 februari 2011 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
7.3.2.In het tussenvonnis van 24 augustus 2011 heeft de rechtbank [appellante] opgedragen te bewijzen:
dat de composietplanken in februari/maart 2008 kromtrokken én dat [appellante] daarover één á twee weken later heeft geklaagd;
dat [de handelsonderneming] bij de aanleg van het terras de bodemplaat/steunbalk van het chalet ter hoogte van de voordeur heeft verwijderd en dat daardoor een gat in het chalet is ontstaan;
Voorts heeft de rechtbank in dit tussenvonnis [de handelsonderneming] opgedragen te bewijzen:
dat [de handelsonderneming] in opdracht van [appellante] een lantaarnpaal heeft geplaatst;
dat het aanbrengen van split aan de achterzijde van het chalet niet was inbegrepen in de overeenkomst, maar een door [appellante] opgedragen toevoeging op het aangenomen werk was.
7.3.3.1. In het eindvonnis van 24 oktober 2012 heeft de rechtbank:
[appellante] niet geslaagd geacht in de levering van het onder A bedoelde bewijs (rov. 2.17);
[appellante] niet geslaagd geacht in de levering van het onder B bedoelde bewijs (rov. 2.11);
[de handelsonderneming] geslaagd geacht in de levering van het onder C bedoelde bewijs, en ter zake die werkzaamheden een bedrag van € 40,-- toewijsbaar geoordeeld (rov. 2.6);
[de handelsonderneming] niet geslaagd geacht in de levering van het onder D bedoelde bewijs, en geoordeeld dat ter zake die werkzaamheden geen meerwerkvergoeding toewijsbaar is (rov 2.6).
7.3.3.2. De rechtbank heeft in rov. 2.19 van het eindvonnis geconcludeerd dat in conventie een hoofdsom van € 4.192,67 toewijsbaar is. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
overeengekomen aanneemsom voor terras en split € 3.600,00;
geleverde buitenkachel € 200,00;
geleverde lantaarnpaal en buitenlampen € 359,67;
arbeidsloon voor plaatsen lantaarnpaal € 40,00.
Op het totaal van deze vier bedragen heeft de rechtbank € 7,00 in mindering gebracht omdat het glas van een van de buitenlampen was gebroken, waarna de toewijsbaar geachte hoofdsom van € 4.192,67 resteerde.
7.3.3.3. De rechtbank heeft in het eindvonnis in reconventie geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [de handelsonderneming] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk, zodat de vorderingen van [appellante] in reconventie niet toewijsbaar zijn.
7.3.3.4. In het dictum van het eindvonnis heeft de rechtbank, kort gezegd:
a. [appellante] in conventie veroordeeld om aan [de handelsonderneming] te betalen:
- een hoofdsom van € 4.192,67 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 14 juni 2009;
- € 628,90 ter zake buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 30 september 2010;
[appellante] in de kosten van het geding in conventie veroordeeld;
het in conventie meer of anders gevorderde afgewezen;
de vorderingen van [appellante] in reconventie afgewezen;
[appellante] in de kosten van het geding in reconventie veroordeeld.
7.4.1.[appellante] heeft negen grieven (nr. I tot en met IX) aangevoerd tegen het tussenvonnis van 24 augustus 2011 en tien grieven (nr. X tot en met XIX) tegen het eindvonnis van 24 oktober 2012. Op basis van die grieven concludeert [appellante] in haar memorie van grieven tot:
- vernietiging van beide vonnissen;
- het alsnog afwijzen van de vorderingen van [de handelsonderneming] in conventie;
- het in reconventie veroordelen van [de handelsonderneming] tot betaling van een schadevergoeding van € 3.652,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2010;
met veroordeling van [de handelsonderneming] in de proceskosten, vermeerderd met rente.
7.4.2.Het hof constateert dat [appellante] hiermee haar eis in reconventie heeft gewijzigd. Zij vordert niet langer verklaringen voor recht en ontbinding van de koop- aanneemovereenkomst. Verder maakt zij nu aanspraak op vergoeding van wettelijke rente over het bedrag van € 3.652,00. Deze eiswijziging, waar [de handelsonderneming] geen bezwaar tegen heeft gemaakt, is toelaatbaar. In het navolgende zal blijken in hoeverre de gewijzigde eis toewijsbaar is.
7.4.3.Het hof zal het geschil per vordering behandelen. De grieven komen daarbij voor zover nodig aan de orde.
Met betrekking tot de vorderingen in conventie
7.5.1.De rechtbank heeft een deel van de vorderingen van [de handelsonderneming] in conventie afgewezen. [de handelsonderneming] heeft daartegen geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld.
Daarom staat het afgewezen deel van de vorderingen van [de handelsonderneming] in dit hoger beroep niet ter beoordeling.
7.5.2.Het hof zal de door de rechtbank in conventie toegewezen posten, zoals hiervoor in rov. 7.3.3.2 onder a tot en met d weergegeven, in het onderstaande behandelen.
7.6.1.Met betrekking tot de door de rechtbank toewijsbaar geachte post a ten bedrage van € 3.600,00 als overeengekomen aanneemsom voor de realisatie van het terras en de werkzaamheden in de tuin, overweegt het hof het volgende. Het verweer dat [appellante] in eerste aanleg in conventie tegen toewijzing van deze post heeft gevoerd, bestond uit een beroep op ontbinding van de overeenkomst – welke ontbinding in reconventie door haar werd gevorderd – met als gevolg het verval van haar verplichting om de overeengekomen prijs te betalen. Het hof stelt vast dat [appellante] in hoger beroep in reconventie niet langer ontbinding van de overeenkomst vordert. Dat brengt mee dat haar verbintenis tot betaling van de overeengekomen prijs van € 3.600,-- in stand gebleven is.
7.6.2.Daar komt bij dat de vordering van [appellante] in reconventie – vervangende schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 6:87 BW ter zake de kosten van vervanging van het terras door een derde – zich niet laat verenigen met de ontbinding van de overeenkomst die in eerste aanleg nog door [appellante] werd gevorderd. Een ontbinding van de overeenkomst zou immers het verval van de overeengekomen verbintenissen meebrengen. Door die ontbinding zou er vervolgens geen grondslag meer aanwezig zijn voor het vorderen van vervangende schadevergoeding op de voet van artikel 6:87 BW.
7.6.3.In het wettelijk stelsel ligt immers duidelijk besloten dat het gelijktijdig vorderen van vervangende schadevergoeding en ontbinding niet mogelijk is. Die combinatie van vorderingen zou in het onderhavige geval per saldo tot het resultaat leiden dat [appellante] zonder daarvoor iets te betalen, op kosten van [de handelsonderneming] een terras zou krijgen. Dat is als het ware dubbelop, onredelijk en daarom door de wetgever niet gewild.
7.6.4.Nu [appellante] in reconventie vervangende schadevergoeding vordert en gelet daarop terecht niet langer een beroep doet op ontbinding van de overeenkomst, brengt dit mee dat het bedrag van € 3.600,-- in beginsel toewijsbaar is.
7.7.1.Met betrekking tot de in rov. 7.3.3.2. genoemde post b – € 200,00 ter zake een geleverde buitenkachel – overweegt het hof het volgende. Hoewel [appellante] in alinea 21 van de conclusie van antwoord in conventie heeft betwist dat deze kachel is geleverd, heeft [appellante] bij de comparitie van partijen in eerste aanleg – nadat [de handelsonderneming] bij antwoord in reconventie een foto had overgelegd waarop de kachel bij haar chalet zichtbaar is – erkend dat de kachel wel aan haar geleverd is. [appellante] heeft vervolgens het verweer gevoerd dat de voor deze kachel overeengekomen prijs van € 200,-- contant aan [de handelsonderneming] is betaald. De rechtbank heeft ten aanzien van dat verweer het volgende overwogen in rov. 4.3 van het tussenvonnis van 24 augustus 2011:
“[appellante] heeft niet gesteld waarom zij in eerste instantie een ander verweer heeft gevoerd en heeft haar stelling dat er reeds contant is betaald voorts onvoldoende feitelijk onderbouwd. Nu [appellante] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zal zij niet tot bewijs van haar stelling worden toegelaten.”
7.7.2.[appellante] is tegen dit oordeel opgekomen met grief II. In de toelichting op de grief voert [appellante] sub 10 het volgende aan:
“Ook de waardering dat onvoldoende feitelijk zou zijn gesteld om tot bewijslevering te zijn toegelaten, is voor [appellante] onbegrijpelijk. In de comparitie (…) is verklaard dat twee weken na feitelijke levering contant is betaald. Wat [appellante] feitelijk nog aanvullend diende te stellen, ontgaat [appellante] en onderbouwt de rechtbank evenmin.”
7.7.3.Het hof stelt voorop dat deze kwestie een zeer gering financieel belang betreft. Indien een partij voor een dergelijke kwestie in hoger beroep alsnog getuigen wil laten horen, zal die partij duidelijk en concreet de feiten moeten stellen die van belang zijn, zodat het hof kritisch kan beoordelen of de getuigen een ter zake dienende verklaring kunnen afleggen. Daartoe had van [appellante] verwacht mogen worden dat zij in de toelichting op haar grief concreet zou hebben gesteld wie de betaling feitelijk heeft gedaan, wie de betaling in ontvangst heeft genomen en wie daarbij eventueel nog meer aanwezig was. [appellante] heeft hierover in de toelichting op haar grief niets gesteld. Bovendien heeft [appellante] in haar hele memorie van grieven niet met zoveel woorden een bewijsaanbod gedaan. Het hof is daarom van oordeel dat ook in dit hoger beroep onvoldoende redenen aanwezig zijn voor bewijslevering ter zake de beweerdelijke betaling van het bedrag van € 200,--. Het hof verwerpt daarom grief II en concludeert dat ook de toewijzing van post d in stand moet worden gelaten.