In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de uitleg van een boetebeding in een huurovereenkomst tussen appellanten en de Gemeente Veghel. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 28 januari 2014, waarin het hof de appellanten had toegelaten tot bewijsvoering over de strekking van het boetebeding. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. G.R.A.G. Goorts, stelden dat het boetebeding niet alleen betrekking had op het tijdig teruggeven van het perceel, maar ook op het opleveren daarvan in goede staat. De Gemeente Veghel, vertegenwoordigd door mr. Ph.C.M. van der Ven, betwistte deze uitleg en voerde aan dat het boetebeding enkel betrekking had op de tijdige teruggave.
Tijdens de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder bestuurders van de appellanten en een makelaar die betrokken was bij de huurovereenkomst. De getuigenverklaringen waren echter niet overtuigend genoeg om het gevraagde bewijs te leveren. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen, die allen statutair directeur zijn van de appellanten, niet als voldoende bewijs konden dienen zonder aanvullend bewijs. De verklaring van getuige [getuige 4] was cruciaal, omdat deze bevestigde dat het boetebeding enkel betrekking had op de tijdige teruggave van het perceel.
Het hof concludeerde dat de appellanten niet in hun bewijsopdracht waren geslaagd en dat de vordering tot betaling van de boete, zoals vermeld in de huurovereenkomst, daarom werd afgewezen. Ook andere grieven van de appellanten, zoals de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en proceskosten, werden verworpen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellanten in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 november 2014.