Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 153909/HA ZA 10-973)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Deze verkoop geschiedt voor een totale som van € 80.000(..). Koopsom dient te worden betaald uiterlijk op[volgt doorgestreepte datum, hof].”
15 november 2003”. Onder die datum staat een handtekening, die niet van [geïntimeerde] of [directeur X. B.V.] is. Onder aan de bladzijde staat met de hand geschreven: “
datum gewijzigd in opdracht van [directeur Beheermaatschappij]”.
Art. 9 niet van toepassing”, voorzien van dezelfde handtekening als op
Hiermede bericht ik U dat de getekende gewijzigde c.q. met aanvulling aangevulde overeenkomsten die d.d. 27-10-2003 in Uw bij zijn door mevr. [geïntimeerde] getekende zijn voor mij niet acceptabel zijn, en ik roep hierbij de nietigheid in van deze getekende koopovereenkomsten.
acc 30 nov 2003”) voorzien van de handtekening van [vertegenwoordiger 1].
Nader is overeengekomen:” staan met de hand twee bepalingen bijgeschreven, welke zien op ontbindende voorwaarden waaronder de koopovereenkomst is gesloten. Deze zijn doorgestreept en daaronder is geschreven “
NIET AKKOORD” voorzien van de handtekening van [vertegenwoordiger 1].
Schuldeiser leent aan schuldenaar een bedrag groot tachtig duizend euro (80.000,--) voor een periode van tien jaar tegen een rente van 8%, jaarlijks achteraf te berekenen.
1. De vordering[van [Beheermaatschappij], hof]
zal pas opeisbaar zijn en de voldoening van de vordering, waaronder begrepen de eventuele periodieke aflossingsverplichtingen zal, behoudens schriftelijke toestemming van de bank, eerst mogen plaats hebben wanneer de kredietnemer al hetgeen hij aan de bank, uit welken hoofde ook, al of niet in rekening-courant en al of niet in het gewone bankverkeer, schuldig mocht zijn, zal hebben voldaan.”
tijdens welk gesprek de heer [Beheermaatschappij] duidelijk heeft gemaakt dat ondergetekende verantwoordelijk is voor de afwikkeling van een en ander.”, in combinatie met het gegeven dat [vertegenwoordiger 1] kennelijk de door [geïntimeerde] en [directeur X. B.V.] getekende contracten moest controleren en daarbij toen kennelijk de bevoegdheid had om bepaalde artikelen eenzijdig af te keuren en/of overeengekomen data te wijzigen “
in opdracht van [directeur Beheermaatschappij]”. Daarnaast wijst het hof op de verklaring van [vertegenwoordiger 2] tijdens het voorlopig getuigenverhoor: “
[vertegenwoordiger 1] werkte in die tijd voor de broers [Beheermaatschappij] (..) Hij adviseerde de broers [Beheermaatschappij]”. Daar doet niet aan af dat [vertegenwoordiger 2] eveneens verklaard heeft dat hij degene was die [vertegenwoordiger 1] erbij had gehaald.
2. A. Op verzoek van de heer [leidinggevende X. B.V.] heeft [geïntimeerde] (..) totaal € 70.000,00 contant aan de heer [vertegenwoordiger 1] (..) overhandigd. (..)
Vervolgens is maandelijks de heer [vertegenwoordiger 2] bij [geïntimeerde] langs geweest om bij haar € 2.000,00 af te halen voor de aflossing van de lening aan [Beheermaatschappij]” en nr 7:
“(..) heeft ING Bank (..) geprotesteerd tegen betalingen ter aflossing van de lening verstrekt door [Beheermaatschappij]. [geïntimeerde] is toen ook met betaling aan [vertegenwoordiger 2] gestopt.”
[leidinggevende X. B.V.] heeft nooit dat bedrag van € 70.000,- opgeëist. (..) [vertegenwoordiger 2] werkte voor [Beheermaatschappij] en voor [leidinggevende X. B.V.].”
[leidinggevende X. B.V.] vroeg € 150.000,- voor het restaurant. (..) [Beheermaatschappij] zei tegen mij dat ik het bedrag van € 70.000,- aan [vertegenwoordiger 1] moest geven. Hij moest dat geld eerst hebben, anders ging de lening van € 80.000,- en de koop niet door.
zei dat hij wel die maandtermijnen van € 2.000,- had ontvangen (..)”
Gezien de betalingen van € 70.000,00 aan [vertegenwoordiger 1] (dus [Beheermaatschappij]) en van in totaal € 40.000,00 aan [vertegenwoordiger 2] (dus [leidinggevende X. B.V.]) is ons standpunt inderdaad dat [geïntimeerde] nog een schuld heeft van € 30.000,00 aan [leidinggevende X. B.V.]. (..) Ik weet niet precies waarom [leidinggevende X. B.V.] voor het ontbrekende bedrag van € 70.000,00 geen schuldbekentenis van [geïntimeerde] wenste.”
[vertegenwoordiger 2][heeft]
(..) verteld dat de maandtermijnen niet naar [Beheermaatschappij] gingen, maar naar [leidinggevende X. B.V.]. Dit was voor mij een verrassing, omdat mijn vrouw mij altijd had verteld dat het om betalingen aan [Beheermaatschappij] ging. Voor mijn vrouw was dit ook een verrassing.
Aflossing lening” en “
[Beheermaatschappij] beheersmij B.V.”. [geïntimeerde] stelt dat dit betalingen betreffen ter aflossing van haar schuld aan [Beheermaatschappij]. Zij had niet begrepen dat zij, vanwege de achterstellingsovereenkomst met ING en [Beheermaatschappij], helemaal nog niet aan [Beheermaatschappij] mocht afbetalen (mva inc app nr 36), aldus [geïntimeerde].
“Ik weet dit zo precies omdat ik hier een overzicht heb met data waarop ik het geld aan [leidinggevende X. B.V.] heb gegeven met de handtekeningen van [leidinggevende X. B.V.] erbij. (..) [geïntimeerde] wist dat ze aan [leidinggevende X. B.V.] betaalde als ze aan mij betaalde.”Als getuige gehoord heeft [geïntimeerde] ontkend dat ze wist dat ze aan [leidinggevende X. B.V.] betaalde (
“Ik ging er daarom vanuit dat ik aan [Beheermaatschappij] betaalde. [leidinggevende X. B.V.] heeft mij nooit om geld gevraagd (..)”). Op de kwitanties die [vertegenwoordiger 2] aan [geïntimeerde] gaf stond de naam van [Beheermaatschappij], volgens [vertegenwoordiger 2] omdat [geïntimeerde] op die manier de aflossingen aan [leidinggevende X. B.V.] in haar boeken kon verwerken als ware dit aflossingen aan [Beheermaatschappij] (en op die manier het contant betaalde bedrag van € 70.000,- kon witwassen). Geen verklaring wordt gegeven voor de handtekening van [vertegenwoordiger 1] op de kwitanties.
de voldoening van de vordering, waaronder begrepen de eventuele periodieke aflossingsverplichtingen zal (..), eerst mogen plaats hebben wanneer de kredietnemer al hetgeen hij aan de bank (..) schuldig mocht zijn, zal hebben voldaan”. [Beheermaatschappij] stelt dat hieruit niet voortvloeit dat de in de gelleningsovereenkomst overeengekomen rente van 8% per jaar over de hoofdsom (achteraf jaarlijks te berekenen) eveneens is achtergesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat noch uit de geldleningsovereenkomst, noch uit de achterstellingsakte - in het bijzonder uit bovenstaande zinsnede - blijkt dat de verschuldigde rente thans opeisbaar is.