Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
6.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 18 juni 2013;
- het proces-verbaal van de enquête van 29 oktober 2013;
- het proces-verbaal van de contra-enquête van 10 februari 2014;
- de memorie na enquête;
- de antwoordmemorie na enquête met producties (nr. 85 t/m 91).
7.De verdere beoordeling
Het in het tussenarrest in r.o. 4.4.7.4 overwogene behoeft in zoverre aanvulling, dat de eventueel nadere afspraken niet alleen relevant zijn voor de situatie waarin Kuijkse Heide geacht moet worden de (aanvankelijke) contractspartij van Banning te zijn geweest, maar ook voor de situatie waarin niet is vast komen te staan wíe die contractspartij was.
[advocaat] verklaarde onder meer:
- dat hij op 31 augustus 2005 voor het eerst [statutair bestuurder Recreatie & OLB] sprak waarbij het accent werd gelegd op de drie [X.] vennootschappen: [X.] Recreatie B.V. (hierna: [Recreatie], Kasteelpark Drunen-Vlijmen B.V. (hierna: Kasteelpark) en OLB;
- dat hij zich niet kan herinneren dat in die bespreking de naam Kuijkse Heide is genoemd;
- dat toen niet is besproken wie de opdrachtgever van [advocaat] zou zijn;
- dat hij, [advocaat], er automatisch van uit ging dat de drie [X.] vennootschappen de opdrachtgevers zouden zijn.
Dit betekent dat in elk geval niet bewezen kan worden geacht dat destijds, in augustus 2005, expliciet is afgesproken dat OLB (al dan niet samen met Kasteelpark en [Recreatie]) als opdrachtgever van [advocaat] zou worden aangemerkt.
Evenmin kan onvermeld blijven dat [statutair bestuurder Recreatie & OLB] vrij willekeurig diverse namen door elkaar gebruikte. De brief van 1 augustus 2005 (prod. 46 bij mva) heeft een briefhoofd luidende “BV Ooits Landsbelang” en een voetschrift luidende ”Het Land van Ooit B.V.”, zulks terwijl een bv met die naam op dat moment niet eens meer bestond en in elk geval de bv die onder de nieuwe naam Kuijkse Heide werd voortgezet een andere juridische entiteit was dan OLB.
In de aanzet heeft zij daartoe ook wel het een en ander ondernomen. Zij heeft op 5 september 2005 een uittreksel KvK betreffende Kasteelpark opgevraagd (blijkens dat uittreksel, prod. 54 bij mva, was “LvO” nog steeds de handelsnaam van Kasteelpark) en bij brief van 6 september 2005 (prod. 30 bij akte van 1 juli 2009) bij [statutair bestuurder Recreatie & OLB] gevraagd naar de rechtspersoon “Land van Ooit B.V.” en de rechtspersoon “Kuijkse Heide B.V.”.
Niet is echter gebleken dat zij verder vervolg aan deze eerst onderzoekingen heeft gegeven en aldus heeft zij de situatie waarin onduidelijk was wie haar formele opdrachtgever was, voort laten bestaan.
Waar het echter om gaat, is of vast kan komen te staan, niet alleen dat [statutair bestuurder Recreatie & OLB] erom heeft verzocht (of erin heeft bewilligd) dat de eerder opgestelde facturen, om welke reden dan ook, nogmaals zouden worden toegezonden, maar ook dat [statutair bestuurder Recreatie & OLB] ermee heeft ingestemd dat de tenaamstelling van de facturen zou worden gewijzigd.
- dat er in aanwezigheid van in elk geval [A.] een bespreking met [statutair bestuurder Recreatie & OLB] op één van deze data heeft plaats gevonden;
- dat hij, [advocaat], aan [statutair bestuurder Recreatie & OLB] de ook reeds door [A.] gesignaleerde onduidelijkheid met betrekking tot de tenaamstelling van de nota’s heeft voorgelegd, en dat hij [statutair bestuurder Recreatie & OLB] had voorgehouden dat OLB de rechtspersoon was met relatief het grootste materieel belang bij de door [advocaat] namens OLB gevoerde procedures;
- dat de reactie van [statutair bestuurder Recreatie & OLB] erin bestond dat deze verzocht om de facturen even aan hem opnieuw toe te sturen omdat hij, zoals hij zei, op dat moment het overzicht niet had;
- dat hij – [advocaat] – dat opsturen van die facturen met gewijzigde tenaamstelling in OLB nog diezelfde dag heeft gedaan.
aangepastefacturen.
Op grond van de verklaringen van de door Banning zelf naar voren gebrachte getuigen wordt het bewijs mitsdien niet geleverd geacht.
In de procedure heeft OLB onderscheid gemaakt tussen de begrippen “erezaak” en “ereschuld” en voorts erop gewezen dat zo’n ereschuld op zijn best als een rechtens niet afdwingbare, natuurlijke verbintenis zou kunnen worden aangemerkt.
- dat hij het feit dat Banning niet betaald zou worden vanwege het onverwachte faillissement van de Kuijkse Heide als een ereschuld beschouwde en het initiatief heeft genomen om met Banning over die zaak te spreken;
- dat hij destijds de schuld van Banning als een ereschuld beschouwde in zijn hoedanigheid van [statutair bestuurder Recreatie & OLB] in privé en als directeur en aandeelhouder van de tot de Land van Ooit groep behorende vennootschappen.
[dochter statutair bestuurder Recreatie & OLB] (de dochter van [statutair bestuurder Recreatie & OLB]) was niet aanwezig bij de gesprekken waarin de “ereschuld” aan de orde is gekomen.
Aldus bezien draagt deze verklaring niet, althans hooguit in beperkte mate, bij tot het bewijs dat dergelijke uitlatingen door [statutair bestuurder Recreatie & OLB] zijn gedaan, doch evenmin ontkracht zij het eventuele bewijs daarvan.
Voor [directeur Banning] geldt dat hij in zijn verklaring in het geheel geen aandacht besteedt aan het onderscheid tussen privé-gronden en gronden van OLB.
Voor [voorzitter Banning] geldt dat hij daaraan in zijn verklaring wel aandacht besteedt, maar dat daaruit niet blijkt dat dit onderscheid in dat gesprek op 7 augustus 2006 aan de orde is gekomen.
- dat het probleem dat de facturen nog niet waren voldaan, naar hij begreep, zijn grondslag vond in de omstandigheid dat OLB wel activa had in de vorm van onroerende zaken, maar dat op dat moment de liquiditeit ontbrak om de facturen te voldoen;
- dat vervolgens is gesproken over de wijze van voldoening van de facturen;
- dat er toen ideeën ter tafel kwamen om onroerende goederen te vervreemden.
- ten eerste, dat [statutair bestuurder Recreatie & OLB] om hem moverende redenen ervoor heeft gekozen de exploitatie en de onroerende zaken in afzonderlijke rechtspersonen onder te brengen en alleen de exploitatie-bv (op een schaal van enige betekenis) aan het maatschappelijk en rechtsverkeer te laten deelnemen;
- ten tweede, dat [statutair bestuurder Recreatie & OLB] vervolgens bij de daadwerkelijke hantering van de door hemzelf gecreëerde concernstructuur in onvoldoende mate op consequente wijze de hand heeft gehouden aan het onderscheid tussen die rechtspersonen;
- ten derde dat [statutair bestuurder Recreatie & OLB] zich, terwijl de werkzaamheden primair strekten ten bate van OLB, zich – terwijl zulks niet aanvankelijk met zoveel woorden was afgesproken – op het standpunt is gaan stellen dat niet OLB, doch Kuijkse Heide de debiteur was; het moge zo zijn dat gebruikelijk enkel Kuijkse Heide aan het maatschappelijk verkeer deel nam, maar dat stond er niet aan in de weg dat OLB zelf de opdracht aan Banning had kunnen geven.
Doch anders dan waar OLB kennelijk van uit gaat, is het uitgangspunt voor de verdere beoordeling niet dat vast zou staan dat de Kuijkse Heide opdrachtgever was (zie hierboven), doch dat integendeel niet vast staat wie de opdrachtgeefster was. Bij de toezegging van [statutair bestuurder Recreatie & OLB] (dat [statutair bestuurder Recreatie & OLB] toegezegd heeft dat de rekening van Banning betaald zou worden, is gezien het voorgaande vast komen te staan) gaat het dus niet om een toezegging waarbij OLB in de plaats van Kuijkse Heide zou gaan betalen, maar om een toezegging in een situatie waarin
nietvast stond wie als opdrachtgeefster had te gelden; de toezegging van [statutair bestuurder Recreatie & OLB] hield niet in de toezegging van enig bedrag dat materieel gezien helemaal niet aan Banning toe kwam, doch een toezegging welke ertoe strekte dat de vergoeding, waarop Banning van het totale [X.] conglomeraat recht had, ten laste van degene die door de werkzaamheden materieel was bevoordeeld werd gebracht.
De toezegging van [statutair bestuurder Recreatie & OLB] bracht aldus geen materiële wijziging te weeg in de vraag waarop Banning recht had en evenmin ten laste van welke rechtspersoon de te betalen vergoeding diende te worden gebracht, doch expliciteerde in feite de bestaande situatie aldus dat tot uitdrukking werd gebracht dat de werkzaamheden ten laste werden gebracht van (één van) degene(n) die door het werk was (waren) gebaat.
Voor zoveel nodig kan de toezegging aldus worden beschouwd dat die toezegging werd gedaan namens alle rechtspersonen (behalve Kuijkse Heide, want die was failliet zodat [statutair bestuurder Recreatie & OLB] haar niet meer kon binden) en alle betrokken natuurlijke personen; in dat geval kan Banning elk van die (rechts-) personen aanspreken en dus ook OLB.
Drie kwesties spelen daarbij een rol: de Stibbeclaim, de privé-gronden van [statutair bestuurder Recreatie & OLB] en de onroerende zaken van OLB.
De Stibbeclaim kan buiten beschouwing blijven, reeds omdat OLB daarmee niets te maken heeft.
De privé-gronden van [statutair bestuurder Recreatie & OLB] blijven ook buiten beschouwing, behoudens voor zover de stelling dat gesproken is over het aanwenden van de opbrengst van die privé-gronden ter delging van de schuld aan Banning, aangemerkt moet worden als een gemotiveerde ontkenning dat is gesproken over vervreemding van gronden van OLB ter delging van die schuld.
Vanzelfsprekend zou – tegen de achtergrond van de artt. 6:30 en 6:35 BW – de vordering van Banning zijn vervallen indien deze, door wie dan ook, zou zijn voldaan uit de opbrengst uit de Stibbeclaim of uit de opbrengst van privé-gronden van [statutair bestuurder Recreatie & OLB], zodat in dat geval reeds daarom de vordering op OLB zou moeten worden afgewezen, doch deze situatie heeft zich kennelijk niet voorgedaan.
Op blad 4 van het proces-verbaal van contra-enquête van 10 februari 2014 komt [statutair bestuurder Recreatie & OLB] te spreken over de bespreking van 7 augustus 2006. Op blad 4 onderaan en blad 5 bovenaan gaat het over de Stibbeclaim. Op blad 5 bovenaan vervolgt [statutair bestuurder Recreatie & OLB] met de privé-gronden; de gronden van OLB worden hierin niet genoemd. De suggestie welke hiervan uitgaat is dat enkel die twee opties zijn besproken. Onderaan blad 5 verklaarde [statutair bestuurder Recreatie & OLB] aanvankelijk dat enkel de stukken betreffende de privégrondposities zijn opgestuurd “omdat [hij] meende dat Banning al op de hoogte was van de posities van OLB.”. Nader verklaarde hij enkel stukken betreffende privéposities te hebben toegestuurd omdat enkel die ter sprake zouden zijn gekomen op genoemde datum (7 augustus 2006), doch wat hij daarvoor verklaarde lijkt toch erop te wijzen dat (ook) de grondposities van OLB aan de orde waren geweest.
Ook in het eerste geval mocht Banning begrijpen dat het ging om gronden van OLB. In het een jaar eerder door [statutair bestuurder Recreatie & OLB] geschetste organogram was duidelijk gemaakt dat het onroerend goed van de groep was ondergebracht in OLB. Als dan wordt gesproken over “onroerend goed” dat zou worden vervreemd, en daarbij wordt niet uitdrukkelijk gemeld dat het gaat om ander onroerend goed dan dat de OLB, had [statutair bestuurder Recreatie & OLB] dat expliciet moeten zeggen. Dat heeft hij kennelijk niet gedaan.
Het hof overwoog reeds bij tussenarrest dat OLB geen belang heeft bij grief 2 en dat grieven 3, 4 en 5 falen. Grieven 7, 8 en 9 achtte het hof in elk geval reeds ten dele ongegrond.