ECLI:NL:GHSHE:2014:4565

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
HD 200.073.530_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid van bestuurders in het kader van een koopovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van een appellant tegen twee geïntimeerden, waarbij de appellant vorderingen had ingesteld op basis van onrechtmatige daad en aansprakelijkheid van de bestuurders van een vennootschap. De appellant had in 2006 45 aandelen in de vennootschap Nevisma B.V. gekocht van de geïntimeerde 2, vertegenwoordigd door de geïntimeerde 1, voor een bedrag van € 65.000. De appellant stelde dat hij door de geïntimeerden was misleid en dat er sprake was van bedrog, dwaling en onrechtmatig handelen. De rechtbank had de vorderingen van de appellant afgewezen, onder andere omdat de geïntimeerde 1 geen partij was bij de koopovereenkomst en de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de geïntimeerde 1 onrechtmatig had gehandeld door hem niet te informeren over de financiële situatie van Nevisma en door jaarstukken achter te houden. Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende feiten had gesteld die zouden kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de geïntimeerde 1. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde 1 rechtmatig had gehandeld en dat de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep tegen de geïntimeerde 2. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.073.530/01
arrest van 4 november 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. M.N. van Geenen te Venlo,
tegen

1.[geïntimeerde 1],gevestigd te [vestigingsplaats],

2.
[geïntimeerde 2]gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden] en afzonderlijk als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2],
advocaat: aanvankelijk mr. M.J.P. Hennissen te Roermond, thans zonder advocaat,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 april 2010 en herstelexploot van 30 september 2010 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Roermond van 13 januari 2010, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 91503/HA ZA 09-87)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het herstelexploot van 30 september 2010;
- de memorie van grieven met producties.
Blijkens de rolkaart heeft de advocaat van [geïntimeerden] zich op 16 juli 2013 onttrokken. Na aanhouding van de zaak daartoe heeft zich voor [geïntimeerden] geen andere advocaat gesteld.
[appellant] heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. Het hof merkt daarbij op dat [appellant] niet heeft overgelegd de akte houdende aanvulling gronden van eis die hij blijkens het tussenvonnis van de rechtbank van 22 april 2009 heeft genomen. Het hof heeft daarom van de inhoud van die akte geen kennis genomen.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a) [geïntimeerde 1] is enig bestuurder van [geïntimeerde 2]. [geïntimeerde 2] is enig bestuurder van Nevisma BV (hierna: Nevisma).
b) Begin 2006 hebben [appellant] en [geïntimeerde 2], die vertegenwoordigd werd door [geïntimeerde 1], mondeling een koopovereenkomst gesloten, waarbij [appellant] 45 aandelen (zijnde 25% van de aandelen) in het kapitaal van Nevisma heeft gekocht van [geïntimeerde 2] voor een bedrag van € 65.000,--. De levering van de aandelen heeft plaatsgevonden bij notariële akte van 15 maart 2006. Bij die gelegenheid is de koopsom voldaan.
c) [appellant] heeft voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst geen jaarstukken van Nevisma of anderszins informatie bij [geïntimeerden] opgevraagd.
d) [appellant] en [geïntimeerde 1] waren ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst goede bekenden van elkaar. [geïntimeerde 1] zocht begin 2006 naar een nieuwe aandeelhouder en naar extra geld dat in Nevisma geïnvesteerd kon worden. Hij heeft de waarde van de aandelen bepaald op grond van het bedrag dat hij in Nevisma nodig meende te hebben.
e) [appellant] heeft begin augustus 2008 bij (de boekhouder van) Nevisma gevraagd naar de jaarstukken over 2006. Een dag later is het bedrijfspand van Nevisma bij een brand geheel uitgebrand.
f) Op 22 december 2008 is het faillissement van Nevisma uitgesproken.
3.2.
[appellant] heeft [geïntimeerden] in rechte betrokken en (terug)betaling door [geïntimeerde 1] van
€ 65.000,-- gevorderd, zo nodig onder ontbinding, althans vernietiging van de koopovereenkomst. Aan die vordering legt [appellant] ten grondslag toerekenbare tekortkoming, bedrog, dwaling alsmede onrechtmatig handelen door [geïntimeerde 1] c.q. [geïntimeerde 2]. [geïntimeerde 1] is als bestuurder naast [geïntimeerde 2] hoofdelijk aansprakelijk voor wanbeleid c.q. slecht bestuur en onrechtmatig handelen jegens crediteuren en aandeelhouders als [appellant], aldus [appellant].
3.2.1
[geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft, nadat zij bij het tussenvonnis van 22 april 2009 een comparitie van partijen had gelast welke op 9 november 2009 heeft plaatsgevonden, bij het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [appellant] afgewezen. Hierbij overwoog de rechtbank a) dat [appellant] slechts jegens [geïntimeerde 1] (en niet: [geïntimeerde 2]) een vordering had ingesteld (ro. 4.3.), b) dat [geïntimeerde 1] geen partij bij de koopovereenkomst is zodat de daarop gebaseerde vordering jegens [geïntimeerde 1] werd afgewezen (ro. 4.4), c) dat [appellant] onvoldoende had gesteld voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van [geïntimeerde 1] als bestuurder (ro. 4.6 en 4.7) en d) dat slechts aan de curator in het faillissement van Nevisma een vordering toekomt op grond van de artikelen 2:248, 2:11 en 2:394 sub 3 BW.
3.4.
[appellant] heeft tegen het vonnis waarvan beroep één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis met toewijzing alsnog van de vordering voor zover ingesteld tegen [geïntimeerde 1]. [appellant] stelt dat hij voldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerde 1] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en daarom aansprakelijk is voor de schade bestaande in de koopsom van € 65.000,--.
3.5.
Nu tegen de afwijzing van de vordering jegens [geïntimeerde 2] geen grief is gericht zal [appellant] niet-ontvankelijk verklaard worden in het hoger beroep tegen [geïntimeerde 2].
3.5.1.
Ook tegen de beslissingen van de rechtbank die hiervoor sub 3.3 bij b) en bij d) zijn weergegeven heeft [appellant] geen grief gericht. In hoger beroep is derhalve slechts beslissing c) van de rechtbank van de rechtbank aan de orde.
3.6.
Het hof vat de standpunten die [appellant] in de vorm van één grief tegen het vonnis waarvan beroep formuleert als volgt samen:
- op basis van de vertrouwensband tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] en de informatie van [geïntimeerde 1] dat Nevisma een winstgevend bedrijf was en per jaar ongeveer € 100.000,-- winst maakt, heeft [appellant] voor € 65.000,-- de aandelen gekocht;
- vanaf de aankoop van de aandelen is [appellant] door [geïntimeerde 1] overal stelselmatig buiten gehouden; zo is [appellant] als aandeelhouder niet tevoren door [geïntimeerde 1] gehoord over de beslissing om surseance van betaling voor Nevisma aan te vragen en is er daarover geen aandeelhoudersbesluit genomen; dit is op zich reeds onrechtmatig jegens [appellant];
- [geïntimeerde 1] heeft opzettelijk de jaarstukken over 2006 van Nevisma voor [appellant] achtergehouden en deze pas in 2008 gepubliceerd terwijl de jaarstukken reeds begin 2007 gereed waren; bovendien bevatten deze jaarstukken onregelmatigheden en onjuiste cijfers.
3.7.
Wat de volgens [appellant] door [geïntimeerde 1] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst gedane mededelingen betreft, heeft te gelden dat [geïntimeerden] de juistheid van deze stelling reeds in eerste aanleg gemotiveerd hebben betwist. Het had dus op de weg van [appellant] gelegen nader met feiten te onderbouwen wanneer, onder welke omstandigheden en in wiens aanwezigheid [geïntimeerde 1] deze mededelingen heeft gedaan. Dit heeft [appellant] evenwel ook in hoger beroep nagelaten, zodat het hof aan deze stelling voorbij gaat. Daar komt nog bij dat volgens [appellant] zelf de waarde van de aandelen door [geïntimeerde 1] is bepaald op basis van het bedrag dat [geïntimeerde 1] in Nevisma nodig meende te hebben. Indien [appellant] op deze basis de aandelen heeft gekocht kan naar het oordeel van het hof, behoudens nadere omstandigheden die niet gesteld zijn, [appellant] [geïntimeerde 1] bezwaarlijk tegenwerpen dat de aandelen ten tijde van de koop een lagere waarde hadden dan de door hem betaalde koopsom. [appellant] heeft in die situatie kennelijk zonder navraag te doen naar de jaarstukken van Nevisma en zonder dat de financiële situatie van Nevisma voor hem van groot belang was, een investering in laatstgenoemde willen doen.
3.7.1.
Voorts bestaat naar het oordeel van het hof voor een bestuurder van een vennootschap geen verplichting tot het horen van de aandeelhouders over een voorgenomen aanvraag van surseance van betaling. Evenmin valt in te zien waarom het niet nemen van een aandeelhoudersbesluit binnen Nevisma over de surseance van betaling jegens [appellant] onrechtmatig zou zijn. Hierbij verwijst het hof naar artikel 2:246 BW, kort gezegd, inhoudende dat, tenzij bij de statuten anders is bepaald, het bestuur niet bevoegd is zonder opdracht van de aandeelhouders aangifte te doen tot faillietverklaring van de vennootschap. Over het aanvragen van surseance van betaling ten behoeve van de vennootschap rept dat artikel niet. [geïntimeerde 1] heeft als enig (middellijk) bestuurder van Nevisma derhalve rechtmatig de surseance van betaling kunnen aanvragen.
3.7.2.
De laatste onder 3.6. hiervoor weergegeven stelling van [appellant] leidt niet tot een ander oordeel. Zoals het hof hiervoor in r.o. 3.7. heeft geoordeeld heeft [appellant] zonder zich op de hoogte te stellen van de financiële situatie van Nevisma de door [geïntimeerde 1] gevraagde koopsom willen betalen. Het hof vermag voorts niet in te zien hoe [appellant], die voor het sluiten van de koopovereenkomst begin 2006 de jaarstukken over het boekjaar 2005 van Nevisma niet heeft opgevraagd, schade ter hoogte van de koopsom kan hebben geleden doordat de jaarstukken over 2006 door [geïntimeerde 1] pas in februari 2008 (en niet reeds begin 2007, toen deze volgens [appellant] gereed waren) gepubliceerd zijn. Ook valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien hoe [appellant] schade heeft geleden door eventuele onjuistheden in die jaarstukken. Reeds om die reden valt uit deze stellingen van [appellant] niet af te leiden dat [geïntimeerde 1] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.
3.7.3.
De conclusie is dat [appellant] ook in hoger beroep onvoldoende gesteld heeft voor toewijzing van de vordering jegens [geïntimeerde 1]. Aan het bewijsaanbod van [appellant] gaat het hof voorbij, nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden.
3.8.
De slotsom luidt dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] is de in het ongelijk gestelde partij zodat hij in de proceskosten zal worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen [geïntimeerde 2];
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover gewezen tegen [geïntimeerde 1];
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] worden begroot op € 1.188,-- aan verschotten en op nihil aan salaris advocaat;
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, S. Riemens en C.W.T. Vriezen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 november 2014.