3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Bij koopakte van 22 december 2005 heeft [Bedrijf Beheer B.V.] van [appellant 1] gekocht het woonhuis met bedrijfsgebouwen en grond aan [het adres] te [plaats]. Het gekochte is door partijen in artikel 11 van de koopovereenkomst verdeeld in drie kavels:
kavel A, loods met onder- en omliggende grond, koopprijs € 312.500,-- te leveren op 1 april 2006 of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen;
kavel B, een kavel grond, koopprijs € 147.500,--, te leveren uiterlijk op 30 december 2007 of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen;
kavel C, het woonhuis met onder- en omliggende grond, koopprijs € 270.000,-- (te verminderen met eventuele kosten van achterstallig onderhoud dat op de datum van levering aanwezig is), te leveren uiterlijk op 1 januari 2010 of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen.
De totale overeengekomen koopsom bedroeg dus € 730.000,--.
Op verzoek van [Bedrijf Beheer B.V.] is het gekochte voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst getaxeerd. In het taxatierapport van 20 augustus 2005 is aan kavel A een waarde toegekend van € 341.250,--, aan kavel B een waarde van € 189.000,-- en aan kavel C een waarde van € 250.000,--, hetgeen resulteerde in een totale getaxeerde waarde van € 780.250,--.
[appellanten] hebben bij gelegenheid van het sluiten van de koopovereenkomst mondeling nadere afspraken gemaakt met de directeur van [Bedrijf Beheer B.V.], de [directeur van Bedrijf Beheer B.V.]. Deze nadere afspraken worden door partijen in de onderhavige procedure aangeduid als “de compensatieregeling”. Volgens [appellanten] hield die regeling verband met het verschil van (ruim) € 50.000,-- tussen de getaxeerde waarde van € 780.250,-- en de overeengekomen koopprijs van € 730.000,--. Over de exacte inhoud van de compensatieregeling verschillen partijen van mening.
Kavel A is niet op de overeengekomen datum geleverd, maar op 7 november 2007.
Kavel B is evenmin op de in de koopakte vermelde datum geleverd, maar in het najaar van 2009, nadat [appellanten] bij vonnis van de rechtbank Middelburg van 23 september 2009 (zaaknummer 64416 / HA ZA 08-421) waren veroordeeld om aan die levering mee te werken. Dat vonnis is door dit hof bekrachtigd bij arrest van 23 augustus 2011 (zaaknummer MHD 200.055.153).
Kavel C is niet geleverd. De rechtbank Middelburg heeft bij vonnis van 23 november 2011 (zaaknummer 78329 /HA ZA 11-199) voor recht verklaard dat de koopovereenkomst is ontbonden voor zover betrekking hebbend op kavel C (het woonhuis) en voor recht verklaard dat [appellanten] de nalatige partij zijn geweest. Dat vonnis is bekrachtigd bij arrest van dit hof van 4 december 2012 (zaaknummer MHD 200.102.944).
Ter uitvoering van de compensatieregeling heeft een dochteronderneming van [Bedrijf Beheer B.V.], Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.] (hierna: Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.]) met ingang van februari 2006 salarisbetalingen gedaan aan [appellant 1] en aan [appellante 2]. [appellant 1] heeft aanvankelijk daadwerkelijk werkzaamheden voor Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.] verricht terwijl [appellante 2] vrijgesteld was van arbeid.
In 2007 of 2008 is het dienstverband van [appellant 1] bij Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.] met wederzijdse instemming beëindigd. [appellante 2] is in plaats van [appellant 1] werkzaamheden voor Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.] gaan verrichten. Tegenover een deel van het salaris dat zij vanaf dat moment ontving, stonden geen werkzaamheden. Dat deel van het salaris werd betaald ter uitvoering van de compensatieregeling.
[appellante 2] heeft zich op 4 januari 2010 ziek gemeld. Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.] heeft daarop over de periode vanaf februari 2010 de loonbetalingen gestaakt. [appellante 2] heeft daarop in kort geding doorbetaling van loon gevorderd en Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.] heeft een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Beide zaken zijn door de kantonrechter gelijktijdig behandeld.
Bij vonnis in kort geding van 12 juli 2010 heeft de kantonrechter te Middelburg, kort gezegd, Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.] veroordeeld om aan [appellante 2] als salaris € 1.652,87 bruto door te betalen tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd (zaaknummer 204726/VV 10-44).
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de genoemde kantonrechter, kort gezegd, de arbeidsovereenkomst tussen Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.] en [appellante 2] ontbonden per 31 juli 2010, onder toekenning aan [appellante 2] van een door Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.] te betalen vergoeding van € 4.000,-- bruto.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellant 1] bij inleidende dagvaarding van 20 april 2012 veroordeling van [Bedrijf Beheer B.V.] om aan [appellant 1] te betalen:
€ 7.441,30;
de maandelijkse termijnen ad € 297,62 over de periode van 1 mei 2012 tot en met januari 2013.
[appellante 2] vorderde bij afzonderlijke inleidende dagvaarding van 20 april 2012 veroordeling van [Bedrijf Beheer B.V.] om aan [appellante 2] te betalen:
€ 7.441,30;
de maandelijkse termijnen ad € 297,62 over de periode van 1 mei 2012 tot en met januari 2013.
3.2.2.Aan deze vorderingen hebben [appellanten] in hun vrijwel gelijkluidende dagvaardingen, zeer kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De door [appellanten] met [Bedrijf Beheer B.V.] overeengekomen compensatieregeling hield in dat [appellanten] elk € 25.000,-- zouden ontvangen in de vorm van maandelijkse salarisbetalingen van € 297,62 door Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.], tegenover welke maandelijkse bedragen geen arbeidsverplichting zou bestaan. Nadat de arbeidsovereenkomst met [appellant 1] is beëindigd, heeft [appellante 2] tweemaal € 297,62 is € 595,24 per maand van Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.] ontvangen terwijl daar geen arbeid tegenover stond. Op deze wijze heeft Automobielbedrijf [Automobielbedrijf B.V.] ter zake de compensatieregeling in totaal slechts € 29.826,27 aan [appellanten] voldaan, terwijl verdere betalingen niet meer zullen volgen omdat de arbeidsovereenkomsten beëindigd zijn.
Van het te compenseren bedrag van € 50.000,-- is dus een deel ter grootte van € 20.239,74 onbetaald gebleven en dat bedrag moet [Bedrijf Beheer B.V.] alsnog aan [appellanten], elk voor de helft, voldoen.
3.2.3.[Bedrijf Beheer B.V.] heeft in beide zaken gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In de zaak van [appellant 1] tegen [Bedrijf Beheer B.V.] heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 7 mei 2012 (zaaknummer 236899 / 12-1812) een comparitie van partijen gelast. In de zaak van [appellante 2] tegen [Bedrijf Beheer B.V.] heeft de rechtbank eveneens bij tussenvonnis van 7 mei 2012 (zaaknummer 236902 / 12-1813) een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.Bij het in beide zaken tezamen gewezen tussenvonnis van 20 augustus 2012 heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen om de partijen in de gelegenheid te stellen het arrest van het gerechtshof inzake het hoger beroep tegen het vonnis van 23 november 2011 in het geding te brengen
3.3.3.Bij het in beide zaken tezamen gewezen het eindvonnis van 18 februari 2013 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen in de proceskosten veroordeeld.
3.4.1.[appellanten] hebben in principaal hoger beroep één grief aangevoerd tegen het eindvonnis. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot veroordeling van [Bedrijf Beheer B.V.] om aan ieder van hen € 10.086,87 te betalen. Naar het hof begrijpt betreft deze hoofdsom het in eerste aanleg door elk van hen gevorderde bedrag van € 7.441,30, vermeerderd met de door elk van hen gevorderde negen maandtermijnen van € 297,62 (hoewel het hof dan uitkomt op een bedrag van € 10.119,88 voor elk van de eisers/appellanten).
3.4.2.[Bedrijf Beheer B.V.] heeft in incidenteel hoger beroep vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis onder aanvulling en verbetering van gronden.