ECLI:NL:GHSHE:2014:454

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
HV 200 135 007_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en ontzegging omgangsrecht vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader over zijn kinderen en de ontzegging van zijn recht op omgang. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, was veroordeeld voor stalking van de moeder en verkeerde in een onstabiele situatie, wat leidde tot angst bij de moeder en de kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder alleen het gezag over de kinderen zou uitoefenen en dat de vader geen omgang meer had. Het hof heeft deze beslissing bekrachtigd, omdat de vader onvoldoende had aangetoond dat hij zijn problematiek onder controle had en er geen basis was voor gezamenlijk gezag. De vader moet op termijn kunnen aantonen dat hij in staat is om op een veilige manier contact met de kinderen te hebben. Het hof heeft ook overwogen dat de vader in het verleden herhaaldelijk contact met de moeder en de kinderen had gezocht, ondanks eerdere verboden, wat de basisveiligheid van de moeder en de kinderen ernstig had aangetast. De moeder heeft aangegeven dat zij en de kinderen zich bedreigd voelen door de vader, en dat er geen vertrouwen is in zijn vermogen om de belangen van de kinderen voorop te stellen. Het hof concludeert dat er momenteel geen mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling, gezien de onvoorspelbare situatie van de vader en de risico's die dit met zich meebrengt voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 februari 2014
Zaaknummer: HV 200.135.007/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/174056 / S RK 12-934
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.N.H. Dresschers,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. Y.K. Kunze.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 10 juli 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 oktober 2013, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de onderdelen beëindiging gezamenlijk gezag en ontzegging van het recht op omgang en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader met het ouderlijk gezag blijft bekleed en dat hij recht op omgang heeft met beide kinderen, minimaal eenmaal per vier weken gedurende minimaal één uur onder begeleiding van de moeder of zus [zus vaderszijde] (vaderszijde), dan wel dat het hof een zodanige omgangsregeling vaststelt als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 november 2013, heeft de moeder verzocht de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dit te ontzeggen als ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. K.M.C. Jansen, waarnemend advocaat voor mr. Kunze;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 mei 2013;
- het v-formulier d.d. 24 december 2012 met één bijlage van de advocaat van de moeder;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 20 december 2013;
-de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 19 september 2009 met elkaar gehuwd. Voorafgaand aan dit huwelijk is geboren:
- [kind 1.] (hierna: [kind 1.]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
Tijdens het huwelijk is geboren:
- [kind 2.] (hierna: [kind 2.]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
Partijen zijn in juni 2012 uit elkaar gegaan.
3.2.
Bij vonnis in kort geding van 29 augustus 2012 heeft de voorzieningenrechter, kort gezegd, de vader verboden om op enige wijze contact te zoeken met de moeder en de kinderen voor de duur van zes maanden. Verder heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld om mee te werken aan een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, gedurende één keer per week op woensdagmiddag bij de ouders van de vader.
3.3.1.
De moeder heeft de rechtbank bij verzoekschrift van 15 augustus 2012 verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
De rechtbank heeft vervolgens twee beschikkingen gegeven, op 5 september 2012 en 20 maart 2013, waarbij de beslissing over de echtscheiding en nevenvoorzieningen tweemaal is aangehouden in verband met te verrichten raadsonderzoeken.
3.3.2.
De raad heeft vervolgens drie rapporten uitgebracht.
op 23 november 2012 waarin de raad adviseerde tot afwijzing van het verzoek van de moeder om alleen te worden belast met het gezag over de kinderen;
op 15 maart 2013 waarin de raad concludeerde dat een kinderbeschermingsmaatregel niet noodzakelijk was;
op 12 april 2013 waarin de raad adviseerde tot afwijzing van het verzoek van de vader om te komen tot een verdeling van de zorg-en opvoedingstaken ten aanzien van de kinderen.
3.3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat het gezag over [kind 1.] en [kind 2.] alleen aan de moeder toekomt en dat de vader het recht op omgang met de kinderen wordt ontzegd.
3.4.
Verder blijkt uit de stukken dat de vader bij vonnis van 22 juli 2013 door de strafrechter wegens, kort gezegd, belaging van de moeder, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
Tijdens deze proeftijd dient de vader, kort gezegd, mee te werken aan de opname bij Mondriaan te Heerlen of een soortgelijke intramurale instelling op het gebied van forensische geestelijke gezondheidszorg en daar een behandeling te ondergaan zolang de reclassering die behandeling nuttig en nodig acht, tot een maximum van één jaar.
3.5.
De vader kan zich met de beslissingen in de bestreden beschikking omtrent de beëindiging van het gezamenlijk gezag en de ontzegging van de omgang niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift voert hij, kort samengevat, aan dat de kinderen er belang bij hebben dat naast hun moeder ook hun vader is belast met het ouderlijk gezag over hen. Dit zorgt voor het nodige evenwicht in de beslissingen die ten aanzien van hen dienen te worden genomen en het doet tevens recht aan de gezamenlijke positie van de ouders. Er bestaat volgens de vader geen vrees dat hij zal terugvallen in zijn gedrag gedurende de periode juni 2012 tot en met november 2012. De vader wijst erop dat hij de moeder en de kinderen nooit heeft bedreigd of enig geweld heeft aangedaan. Daarnaast hoeft de digitale (whatsapp-)verslaving van de vader er niet aan in de weg te staan dat eventuele beslissingen over de kinderen genomen kunnen worden. De vader heeft nimmer dwarsgelegen terzake de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Het welzijn van de kinderen is voor de vader maatgevend en de vader zal constructief meewerken aan de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Net als de raad, stelt de vader zich op het standpunt dat de situatie waarin hij verkeert van tijdelijke aard is en dat hij, door middel van behandeling, zijn stabiliteit kan hervinden en weer een rol kan gaan spelen in het leven van de kinderen. De vader is gemotiveerd om van zijn whatsappverslaving af te komen.
Ten aanzien van de omgangsregeling, stelt de vader dat hij de kinderen erg mist en dat dat zijn therapie geen goed doet. De zus van de vader ([zus vaderszijde]) kan de omgang begeleiden of een vertrouwenspersoon van beide partijen. De vader wenst minimaal één uur in de vier weken persoonlijk contact met de kinderen. Vervolgens kan worden bezien of de omgang kan worden uitgebreid.
3.6.
In haar verweerschrift voert de moeder, kort samengevat, aan dat de vader onvoldoende in staat is om belangstelling te tonen voor de kinderen, althans om de belangen van de kinderen voorop te stellen. Na het uiteengaan van partijen hebben zich vervelende incidenten voorgedaan, waaronder diverse achtervolgingen, opgezette (vermomde) ontvoeringen en stalkingen. Daarnaast dreigde de vader zichzelf, de moeder en de kinderen iets aan te doen. De vader heeft de moeder en de kinderen wel degelijk (psychisch) geweld en/of mishandelingen aangedaan en de moeder heeft geen vertrouwen meer in de vader. Zij heeft te vaak moeten bemerken dat de vader, ondanks zijn nadrukkelijke toezeggingen en beloften, zich er niet van kan weerhouden de moeder en de kinderen te benaderen.
[kind 1.] heeft nog steeds last van nachtmerries, maar de moeder merkt wel dat beide kinderen
inmiddels rustiger zijn. De vader stelt zich eisend en manipulerend op en heeft de moeder regelmatig te kennen gegeven dat hij haar zal tegenwerken. De moeder heeft aangegeven dat hij niet zal meewerken aan de verkrijging van een nieuw paspoort voor de kinderen en dat hij wenst dat de kinderen naar een gereformeerde school gaan. De moeder kan met de vader
niet constructief overleggen waardoor partijen onvoldoende in staat zijn om invulling te geven aan het gezamenlijk gezag.
Ten aanzien van de omgangsregeling voert de moeder aan dat uit de incidenten van het afgelopen jaar blijkt dat de vader niet in staat is om omgang te hebben met de kinderen, laat staan de verzorging en opvoeding van de kinderen ter hand te nemen. De vader handelt alleen vanuit zijn eigen belang, hetgeen een negatieve uitwerking heeft op (de ontwikkeling van) de kinderen. De moeder sluit zich aan bij het advies van de raad dat de vader in een onstabiele en onvoorspelbare situatie verkeert, hetgeen de nodige onveiligheid voor de kinderen met zich brengt. Zodra de vader zijn problematiek onder controle heeft en zich onthoudt van ieder – ongewenst en ongepast - contact met de moeder en/of de kinderen, zijn er pas mogelijkheden voor enig contact. Ook in het bijzijn van een eventuele derde, vertrouwt de moeder de vader de kinderen op dit moment niet toe.
3.7.
De raad heeft ter zitting geadviseerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het door de raad eerder ingenomen standpunt dat het gezamenlijk gezag diende te worden gehandhaafd, was gebaseerd op de veronderstelling dat de psychische gesteldheid van de vader in een relatief korte periode zou verbeteren zodat er geen reden meer zou zijn om hem het gezag te ontnemen. Nu echter in de praktijk nog niet is gebleken van een positieve ontwikkeling hierin en langdurige opname van de vader is geïndiceerd, komt de raad in hoger beroep terug op dit standpunt.
Ten aanzien van de omgangsregeling is de raad van mening dat er nog steeds zorgen bestaan over het gedrag van de vader. In wezen is hij een goede vader, maar door zijn plotselinge stemmingswisselingen kan zijn gedrag ineens omslaan, waardoor de raad het niet in het belang van de kinderen acht om op dit moment een omgangsregeling vast te leggen. Op termijn echter, wanneer de behandeling van de succesvol is afgerond, staat het voor de raad buiten kijf dat het contact tussen de vader en de kinderen dient te worden hersteld.
Het hof overweegt als volgt.

Gezamenlijk gezag
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is, in die zin dat voortaan de moeder zelfstandig gezagsbeslissingen neemt over [kind 2.] en [kind 1.]. Het hof overweegt daartoe het navolgende.
3.8.3.
Uit de processtukken en de behandeling ter zitting is het hof gebleken dat er van een goede communicatie tussen partijen geen sprake is en dat de onderlinge verhouding ernstig is beschadigd.
Aan de vader is op 29 augustus 2012 een civielrechtelijk straat- en contactverbod opgelegd waaraan hij zich weinig gelegen heeft laten liggen. Dit heeft geleid tot detentie van de vader. Ook gedurende de schorsingen van het bevel tot voorlopige hechtenis bleef hij hardnekkig pogingen ondernemen om in contact te treden met de moeder. Hij heeft de moeder talloze digitale berichten gestuurd, haar thuis opgezocht en haar gevolgd met zijn auto. Ter zitting van het hof heeft de vader erkend dat hij minimaal twee keer de moeder en de kinderen in
een vermomming heeft geobserveerd. De vader heeft aldus een grote negatieve invloed uitgeoefend op het dagelijks leven van de moeder en de kinderen en hun gevoel van basisveiligheid ernstig aangetast.
Sinds 15 augustus 2013 is de vader opgenomen bij Mondriaan.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de vader zich sinds eind oktober 2013 daadwerkelijk onthoudt van alle contacten met de moeder en de kinderen. Mr. Dresschers heeft, namens de vader, verklaard dat er sprake is van een – prille – ommekeer in het doen en denken van de vader en dat er hoop is op verdere vooruitgang.
3.8.4.
Het is het hof verder gebleken dat de moeder zeer angstig is voor de vader en dat zij zich ernstig bedreigd voelt door hem. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht dat zij dankzij professionele hulp langzaam opkrabbelt en dat de rust terugkeert in haar gezin. Het zou de moeder naar eigen zeggen rust geven op voorhand te weten dat zij bij een beslissing over bijvoorbeeld de schoolkeuze geen overleg met de vader hoeft te voeren. Daarbij komt dat de moeder er geen enkel vertrouwen in heeft dat de vader de belangen van de kinderen voorop kan stellen en zij de vader als eisend en manipulerend heeft ervaren en haar, onweersproken, regelmatig te kennen heeft gegeven dat hij haar zal tegen werken.
3.8.5.
Het hof is van oordeel dat de ontwikkeling van de vader waarbij hij zegt zich daadwerkelijk te onthouden van alle contacten met de moeder en de kinderen, nog erg recent (sinds eind oktober 2013) is en dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, bijvoorbeeld onder overlegging van stukken van Mondriaan, dat deze ontwikkeling bestendig is. Het is thans niet controleerbaar of de behandeling inderdaad succesvol verloopt. Bovendien blijkt uit het verhandelde ter zitting en uit de stukken dat een langdurige behandeling noodzakelijk is. Gelet hierop en de onvoorspelbare en wisselende gedragingen van de vader in het verleden, heeft het hof op dit moment onvoldoende vertrouwen dat de vader daadwerkelijk in staat is en ook ten volle het inzicht heeft om de moeder en de kinderen structureel met rust te laten.
Bovendien is het vertrouwen in de vader en de basisveiligheid van de moeder en de kinderen ten gevolge van deze gebeurtenissen zozeer aangetast dat het hof niet de verwachting heeft dat, ook al zou er inderdaad sprake zijn van een – prille – omkeer in het doen en denken van de vader, de relatie tussen de ouders binnen afzienbare tijd zodanig zal zijn dat zij wel in staat zijn om samen als ouders op verantwoorde en efficiënte wijze gezagsbeslissingen in het belang van de kinderen te nemen. Het hof neemt daarbij tevens in ogenschouw dat de onrust en de gevoelens die de moeder ervaart bij de idee dat het gezamenlijk gezag in stand blijft een negatieve weerslag op de kinderen zullen hebben.
3.8.6.
Onder deze omstandigheden is het hof dan ook van oordeel dat er niet langer sprake is van een basis waarop partijen gezamenlijk invulling kunnen geven aan het gezag en kan niet langer worden verlangd van de moeder dat zij samen met de vader beslissingen neemt inzake de kinderen. Het hof merkt hierbij nog op dat het wel op de weg van de moeder ligt om verder aan de slag te gaan met hulpverlening teneinde de blokkade die zij ervaart in het contact met de vader tot aanvaardbare proporties terug te brengen.

Ontzegging omgangsregeling
3.8.7.
Nu de rechtbank heeft bepaald dat de moeder voortaan alleen het ouderlijk gezag over de kinderen zal uitoefenen en het hof deze beslissing zal bekrachtigen, dient het verzoek van de vader omtrent het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen beoordeeld te worden op grond van artikel 1:377a BW waarin staat dat de rechter het contact ontzegt indien:
  • contact ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind (sub a);
  • de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot contact (sub b);
  • het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met zijn ouder heeft doen blijken (sub c);
  • contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind (sub d).
3.8.8.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er thans geen mogelijkheden zijn voor de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. De vader verkeert nog in een zeer onstabiele en onvoorspelbare situatie, hetgeen risico’s voor de fysieke en/of emotionele veiligheid van de kinderen met zich brengt indien de vader omgang zou hebben met de kinderen, ook indien deze omgang zou worden begeleid door een derde.
Zoals reeds in ro 3.8.5 is overwogen ten aanzien van het gezag, overweegt het hof ook ten aanzien van zijn verzoek tot omgang dat het aan de vader is om op termijn aan te tonen dat hij zijn persoonlijke problematiek zodanig onder controle heeft dat hij het contact met de kinderen op een veilige wijze kan aangaan.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2014.