In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van een saniet die in een schuldsaneringsregeling zat. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. van Schaik, had in eerste aanleg een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, ontvangen dat de tussentijdse beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder goedkeurde. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, wat leidde tot een boedelachterstand van € 2.904,53 en nieuwe schulden van € 5.760,78. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 oktober 2014 werd duidelijk dat de appellant, ondanks zijn inspanningen, niet in staat was om de achterstanden volledig in te lopen. De bewindvoerder en de meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder gaven aan dat de appellant onvoldoende had geïnformeerd over zijn financiële situatie, vooral na maart 2014, toen hij als nautisch medewerker op een schip werkte. Het hof overwoog dat de appellant weliswaar tekort was geschoten in zijn informatieplicht, maar dat deze tekortkoming niet ernstig genoeg was om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Het hof oordeelde dat de appellant recht had op een verlenging van de schuldsaneringsregeling, onder de voorwaarde dat hij na afloop van de reguliere termijn op 22 mei 2015 de minimale boedelbijdrage zou betalen en het surplus zou aanwenden voor het inlopen van de achterstanden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verlengde de schuldsaneringsregeling met twee jaar, tot 22 mei 2017, met de bepaling dat de bewindvoerder de zaak zou voordragen voor beëindiging zodra de achterstanden en nieuwe schulden waren afgelost.