In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [dochter 1] tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 november 2013, waarin de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [dochter 1] door de man op nihil werd gesteld. [Dochter 1] verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de bijdrage opnieuw vast te stellen. De man verzocht op zijn beurt om [dochter 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, of om de verzoeken van [dochter 1] af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2014 was [dochter 1] niet verschenen, hoewel zij behoorlijk was opgeroepen.
Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, aangezien de man sinds 3 juni 2013 een WW-uitkering en sinds 3 september 2013 een Wwb-uitkering ontvangt. Dit rechtvaardigt een herbeoordeling van de door de man te betalen onderhoudsbijdrage. Het hof oordeelt dat de man niet langer in staat is om een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud en studie van [dochter 1]. De rechtbank had de bijdrage voor de periode van [datum] 2013 tot 3 september 2013 vastgesteld op € 25,- per maand, en met ingang van 3 september 2013 op nihil.
Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en stelt de bijdrage voor de periode van [datum] 2013 tot 3 september 2013 vast op € 25,- per maand. Voor de periode na 3 september 2013 wordt de bijdrage op nihil gesteld. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte wordt afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mrs. C.D.M. Lamers, M.C. Bijleveld-van der Slikke en M.A. Ossentjuk en openbaar uitgesproken op 30 oktober 2014.