ECLI:NL:GHSHE:2014:4495

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
F 200.141.282_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal bijstandsuitkering en de onsplitsbaarheid van gezinsbijstand

In deze zaak gaat het om het verhaal van een bijstandsuitkering op grond van artikel 62 van de Wet werk en bijstand (Wwb). De appellant, een man, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 oktober 2013 aangevochten, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een verhaalsbijdrage voor de bijstandsverlening aan zijn minderjarige kind. De man heeft een relatie gehad met de moeder van het kind, en de gemeente Terneuzen heeft op basis van de onderhoudsplicht van de man verhaal gezocht op hem voor de bijstandsuitkering die aan de vrouw en het kind is verstrekt. De man heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en heeft aangeboden een lager bedrag van € 200,- per maand te betalen. De gemeente heeft het hoger beroep bestreden en verzocht om afwijzing van de vordering.

Het hof heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is ten opzichte van zijn kind en dat de gemeente verhaal zoekt op basis van de bijstandsverlening. Het hof heeft echter ook opgemerkt dat de gemeente onvoldoende gegevens heeft verstrekt om de behoefte van het kind te berekenen, en dat de man zijn inkomen van € 2.089,- bruto per maand niet heeft onderbouwd met recente stukken. Het hof heeft geconcludeerd dat de verhaalsbijdrage van € 200,- per maand redelijk is, maar heeft de ingangsdatum van deze bijdrage vastgesteld op 1 augustus 2013, omdat de gemeente niet tijdig heeft opgetreden in de verhaalsprocedure. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de verhaalsbijdrage is vastgesteld op het door de man voorgestelde bedrag, met terugwerkende kracht tot de nieuwe ingangsdatum.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 oktober 2014
Zaaknummer: F 200.141.282/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/268077 / FA RK 13-4577
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.H. Rijkse,
tegen
De gemeente Terneuzen,
zetelende te
Terneuzen,
verweerster,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: drs. S.I.L. de Waal

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 oktober 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 14 januari 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij aan de gemeente met ingang van 25 oktober 2012 zal zijn verschuldigd het bedrag van € 200,- per maand.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2014, heeft de gemeente verzocht het hoger beroep af te wijzen en te bepalen dat elke partij haar eigen kosten draagt.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
  • de stukken van de eerste aanleg, die zijn overgelegd door de advocaat van de man en ter griffie van het hof zijn ingekomen op 25 februari 2014;
  • de faxberichten van de advocaat van de man d.d. 22 september 2014;
  • het faxbericht van de gemeente d.d. 23 september 2014.
2.4.
De mondelinge behandeling, die geagendeerd stond op 23 september 2014, heeft – gelet op de inhoud van voormelde faxberichten waaruit blijkt dat de man, mr. Rijkse, noch de gemachtigde namens de gemeente ter zitting van het hof zullen verschijnen – geen doorgang gevonden.

3.De beoordeling

3.1.
De man heeft een affectieve relatie gehad met mevrouw [de vrouw] (hierna: de vrouw).
Uit die relatie is geboren:
- [het kind] (hierna: [het kind]), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
[het kind] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
De gemeente verleent sedert 7 september 2012 een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) aan de vrouw ter voorziening in haar bestaanskosten. De bijstandsverstrekking heeft mede betrekking op [het kind].
3.3.
De man is ingevolge het bepaalde in artikel 1:392 lid 1 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 62 Wwb, ten opzichte van [het kind] onderhoudsplichtig.
3.4.
Voor wat betreft de bijstandverlening voor [het kind] zoekt de gemeente op grond van de onderhoudsplicht van de man jegens [het kind] met ingang van 25 oktober 2012 verhaal op de man.
Het daarop betrekkelijk besluit heeft het college op 4 januari 2013 aan de man medegedeeld.
Nu de man de verlangde gelden niet heeft betaald, heeft de gemeente besloten over te gaan tot verhaal in rechte.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de door de man ten behoeve van [het kind] aan de gemeente verschuldigde verhaalsbijdrage over de periode van 25 oktober 2012 tot en met 30 juni 2013 vastgesteld op € 12.294,52 (naar het hof begrijpt: in totaal) en de man tot betaling ineens van voornoemd bedrag veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank de door de man vanaf 1 juli 2013 verschuldigde verhaalsbijdrage vastgesteld op de bruto bijstand zolang de bijstandsverlening aan de minderjarige [het kind] voortduurt dan wel de wet in de mogelijkheid van verhaal van bijstand voorziet dan wel [het kind] de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
3.6.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De man stelt dat voornoemde bedragen niet in overeenstemming zijn met het wettelijk door hem verschuldigde bedrag. Het inkomen van de man bedraagt € 2.089,- bruto per maand en de man biedt aan een bedrag van € 200,- per maand te voldoen.
3.8.
De gemeente voert aan dat, nu het beroepschrift van de man pas op 14 januari 2014 is ontvangen, een wijziging van de bijdrage pas met ingang van die datum kan ingaan.
Voorts stelt de gemeente dat het beroepschrift niet is voorzien van recente salarisstroken of andere stukken waaruit het netto inkomen van de man kan worden afgeleid. Dit betekent dat het niet mogelijk is de bijdrage vanaf 14 januari 2014 te berekenen.
Volgens de gemeente zijn er geen redenen de bijdrage te wijzigen vanaf een datum vóór ontvangst van het beroepschrift, dit in het geval in deze procedure alsnog bewijsstukken over de inkomsten (en uitgaven) worden overgelegd.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
De advocaat van de man heeft verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling om medische redenen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen.
De advocaat van de man heeft vervolgens bij een van voormelde faxberichten d.d. 22 september 2014 aangegeven dat hij en de man, ondanks de afwijzing van het verzoek om aanhouding, niet ter zitting zullen verschijnen.
De gemeente heeft vervolgens bij voormeld faxbericht d.d. 23 september 2014 aangegeven evenmin ter zitting te zullen verschijnen.
Uit de faxberichten maakt het hof op dat partijen hun standpunten handhaven.
3.9.2.
Hoewel het hof partijen aldus niet heeft gehoord, ziet het hof hierin geen beletsel om (enkel) op basis van de inhoud van het procesdossier een inhoudelijk oordeel te geven, aangezien partijen er zelf voor hebben gekozen niet ter zitting te zullen verschijnen.
Het hof benadrukt in dit kader dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat is om bij ontstentenis om medische redenen of anderszins, vervanging te regelen, tenzij sprake is van een noodgeval. Van een noodgeval kan geen sprake zijn, nu de advocaat van de man, zoals blijkt uit een van voormelde faxberichten d.d. 22 september 2014, na het ontstaan van de problemen omtrent zijn medische conditie op of omstreeks 22 april 2014, sinds enkele weken zijn praktijk weer heeft hervat.
Inhoudelijke boordeling
3.9.3.
Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 62 lid 1 aanhef en sub a
Wwb kosten van bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht, bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, kunnen worden verhaald op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt.
Voor de vaststelling van de door de onderhoudsplichtige te betalen verhaalsbijdrage, dient derhalve te worden uitgegaan van de beginselen van behoefte en draagkracht.
3.9.4.
In dit kader merkt het hof allereerst op dat de stelling van de gemeente in haar inleidend verzoekschrift berust op een onjuiste lezing van de uitspraken van de Hoge Raad betreffende de onsplitsbaarheid van bijstandsuitkeringen (zie onder meer HR 19 oktober 1979,
NJ1980, 262 en HR 28 februari 1997,
NJ1997, 306). Uit die uitspraken volgt immers dat de grens van het verhaal van de kosten van verleende gezinsbijstand slechts wordt bepaald door de omvang van de door de behoefte van – in dit geval – het kind en de draagkracht bepaalde onderhoudsplicht van de man tegenover zijn kind, en niet (tevens) door het gedeelte van de bijstand dat geacht moet worden ten behoeve van dat kind te strekken.
Het beginsel van onsplitsbaarheid van gezinsbijstand houdt niet in dat de verhaalsbijdrage kan worden vastgesteld op het volledige bedrag dat door de gemeente ter zake bijstand aan het kind én de vrouw is c.q. wordt verstrekt, nu de man daarmee – naar het oordeel van het hof ten onrechte – onderhoudsplichtig jegens de vrouw zou worden gehouden.
3.9.5.
Op grond van het voorgaande is het aan de verzoekende partij, in het onderhavige geval de gemeente, om te stellen en te onderbouwen op welk bedrag de behoefte van de onderhoudsgerechtigde ([het kind]) dient te worden vastgesteld.
Het hof stelt vast dat de gemeente het hof niet te benodigde (financiële) gegevens heeft verschaft om de behoefte van [het kind] te berekenen, terwijl de gemeente wel over die gegevens beschikt.
3.9.6.
Omtrent de draagkracht van de man overweegt het hof het volgende.
De man heeft in appel gesteld dat zijn inkomen € 2.089,- bruto per maand bedraagt. Hoewel de gemeente terecht aanvoert dat de man deze stelling in het geheel niet met stukken heeft onderbouwd, stelt het hof vast dat de gemeente niet (gemotiveerd) heeft betwist dat de man voormeld inkomen geniet.
3.9.7.
Nu het hof niet in staat is de behoefte van [het kind] te berekenen en de gemeente het inkomen van de man onvoldoende heeft weersproken, acht het hof een verhaalsbijdrage van € 200,- per maand, zoals door de man is voorgesteld, alleszins redelijk.
3.10.
Omtrent de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage overweegt het hof het volgende.
Gelet op de vaste jurisprudentie hieromtrent dient de gemeente, zodra duidelijk is dat de aangeschrevene niet instemt met de vastgestelde verhaalsbijdrage, de nodige voortvarendheid te betrachten met het entameren van de verhaalsprocedure. Bij gebreke hiervan kan het redelijk zijn de terugwerkende kracht te beperken. Immers, indien de gemeente te lang wacht, kan bij de betrokkene de indruk ontstaan dat verhaal achterwege zal blijven waardoor hij reservering voor het te verwachten verhaal wellicht nalaat.
Het hof stelt vast dat de gemeente sinds 25 oktober 2012 verhaal zoekt op de man en het daarop betrekkelijk besluit op 4 januari 2013 aan de man heeft medegedeeld. De laatste brief van de gemeente aan de man, houdende een aanmaning tot betaling van de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage, dateert van 9 april 2013. De gemeente heeft het inleidend verzoekschrift op 8 augustus 2013 ingediend, hetgeen het hof, gelet op alle omstandigheden als onredelijk aanmerkt.
Op grond van het voorgaande zal het hof de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage in redelijkheid vaststellen op 1 augustus 2013.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en zal beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 oktober 2013,
en opnieuw rechtdoende:
stelt de door de man aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage ter zake de verleende bijstand aan de minderjarige [het kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010, vast op € 200,- per maand met ingang van 1 augustus 2013;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.C. Bijleveld-van der Slikke en M.A. Ossentjuk en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2014.