ECLI:NL:GHSHE:2014:4494

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
F 200.145.134_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een zorgregeling voor de kinderen is vastgesteld na de echtscheiding van partijen. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de eerdere beschikking te vernietigen en een wijziging van de haal- en brengregeling te bewerkstelligen. De vader verzet zich tegen deze wijziging en vraagt om de beschikking in stand te laten. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 september 2014, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De moeder stelt dat de huidige regeling haar in de uitvoering van haar werkzaamheden in de weg staat, terwijl de vader betoogt dat de zorg voor de kinderen gelijkmatig verdeeld moet blijven. Het hof overweegt dat het in het belang van de kinderen is dat zij voldoende contact hebben met beide ouders en dat de zorg- en opvoedingstaken evenredig verdeeld dienen te worden. Het hof komt tot de conclusie dat de huidige regeling, waarbij de vader de kinderen in de even weekenden ophaalt, in het belang van de kinderen is en dat de moeder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoek tot wijziging. De beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 oktober 2014
Zaaknummer: F 200.145.134/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/180577 / FA RK 13-942
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.M.F.M. Maas,
tegen
[de vader]
,
wonende te [woonplaats 2],
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 april 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, betreffende de haal- en brengregeling, waarbij is bepaald dat de vader de kinderen in de even weekenden op vrijdag na school bij de moeder ophaalt en de moeder de kinderen op zondag om 16.00 uur bij de vader ophaalt en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vader de kinderen in de even weekenden op vrijdag na school bij de moeder ophaalt en de moeder de kinderen op zondag om 16.00 uur in [plaats] (halverwege) ophaalt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 mei 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking in stand te laten en het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de moeder bovendien te veroordelen de daadwerkelijke advocaatkosten en het griffierecht van de vader te betalen, totaal begroot op € 2.001,03, althans te oordelen zoals het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Maas;
  • de vader, bijgestaan door mr. Olie-Hallmans;
2.3.1.
De Raad voor de Kinderbescherming is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [de zoon] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 7 augustus 2014. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 december 2013.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats],
  • [de zoon] (hierna: [de zoon]), op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 5 november 2008 heeft de rechtbank Amsterdam tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 18 november 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de regeling, zoals tussen partijen is overeengekomen is opgenomen in het aan die beschikking gehechte convenant d.d. 10 september 2008 en (zo begrijpt het hof) het aan die beschikking gehechte ouderschapsplan d.d. 10 september 2008, als herhaald en ingelast wordt beschouwd en deel uitmaakt van die beschikking.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, voormelde beschikking van 5 november 2008 en het daarin opgenomen ouderschapsplan d.d. 10 september 2008 gewijzigd voor zover het de zorgregeling betreft en bepaald dat:
  • de kinderen in de even weekenden bij de vader en de oneven weekenden bij de moeder verblijven, waarbij de vader de kinderen in de even weekenden op vrijdag na school bij de moeder haalt en de moeder, tenzij anders tussen partijen in onderling overleg overeengekomen, de kinderen op zondag om 16.00 uur bij de vader ophaalt. Partijen hebben het recht drie keer per jaar te ruilen, mits op tijd aangegeven;
  • de kinderen in de even jaren in de eerste drie weken van de zomervakantie bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder verblijven. In de oneven jaren andersom;
  • de kinderen in de even jaren met kerst bij de moeder en met oud en nieuw (en een week vakantie) bij de vader verblijven. In de oneven jaren andersom;
  • de overige feestdagen worden gekoppeld aan de weekendregeling.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de haal- en brengregeling betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
De moeder stelt dat partijen ten tijde van het huwelijk woonachtig waren in [plaats]. Na de echtscheiding heeft de vader ervoor gekozen om op een afstand van 112 kilometer in [woonplaats 2] te gaan wonen om daar bij zijn nieuwe partner in te trekken, waardoor hij de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling niet meer kon nakomen en vrijwel de gehele zorg voor de kinderen werd opgedragen aan de moeder. Toen de echtelijke woning werd verkocht, moest de moeder noodgedwongen verhuizen. Zij is toen in [woonplaats 1] bij haar nieuwe partner ingetrokken. Partijen zijn daarbij overeengekomen dat de vader de kinderen op vrijdag zou ophalen in [woonplaats 1] en op zondag de kinderen naar [plaats] zou brengen, waar de moeder hen zou ophalen. De moeder is derhalve van mening dat het te kort door de bocht is om te stellen dat de gevolgen van de keuze om naar [woonplaats 1] te verhuizen en om daar een restaurant te beginnen, volledig op haar dienen te worden afgewenteld.
De moeder heeft de verantwoordelijkheid om de kinderen datgene te geven waarmee hun belangen het beste gediend worden. Zij heeft gedurende twee jaar getracht inkomen uit arbeid te verwerven, maar is hierin niet geslaagd. Zij heeft in 2011 ervoor gekozen samen met haar partner een restaurant te openen om zo in haar eigen levensonderhoud en dat van de kinderen te kunnen voorzien. Op dat moment zijn partijen overeengekomen dat de kinderen op zondag om 12.00 uur in [plaats] door de moeder zouden worden opgehaald.
Het gevolg van de door de rechtbank vastgestelde regeling is dat de moeder op zondag pas tussen 19.00 uur en 20.00 uur weer terug in [woonplaats 1] kan zijn, waardoor zij onherroepelijk in de knoop komt met haar werkzaamheden in het restaurant en de continuïteit van het restaurant in gevaar komt. De moeder is de spil in het restaurant en treedt als gastvrouw naar buiten. Bovendien is het voor de moeder fysiek onmogelijk om, na zeven uur in de auto te hebben gezeten, vervolgens de gehele avond haar werkzaamheden in het restaurant te verrichten. Zij heeft problemen met haar schildklier en haar darmen.
Voorts acht de moeder het in het belang van de kinderen dat zij eerder terug zijn in [woonplaats 1], zodat zij rustig thuis kunnen eten en zich kunnen voorbereiden op de komende schoolweek. [de zoon] heeft ook aangegeven graag eerder thuis te zijn op zondag zodat hij nog wat tijd kan doorbrengen met zijn vrienden.
Om de vader tegemoet te komen heeft de moeder voorgesteld om de kinderen om 16.00 uur in [plaats] op te halen. De vader ziet de kinderen dan anderhalf uur langer, tijdens de autorit. Voort is de moeder bereid te reiskosten te delen.
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader stelt dat hij in de loop der jaren een hoop heeft moeten inleveren. De weekenden zijn behoorlijk bekort en hij moest het vaakst rijden, terwijl partijen aanvankelijk de intentie hadden om de zorg voor de kinderen zoveel mogelijk evenredig te verdelen, hetgeen ook blijkt uit de ouderschapsplan. Veranderingen in de zorgregeling zijn door de moeder eenzijdig opgelegd en omwille van de kinderen heeft de vader daar steeds mee ingestemd. De balans is nu echter zoek en hetgeen de moeder thans in hoger beroep verzoekt, is voor de vader een brug te ver. Hoewel de vader zelf de zorg voor de kinderen op zich zou willen nemen, is dit voor de moeder niet bespreekbaar. De vader accepteert dat, maar niet dat als gevolg van de keuzes van de moeder zijn tijd met de kinderen te zeer wordt bekort.
De vader betwist dat de regeling waarbij hij de kinderen moest ophalen en weer terugbrengen, naar tevredenheid verliep. Ook dit is eenzijdig door de moeder opgelegd nadat partijen hierover veel hebben gediscussieerd.
Het is volgens de vader aan de moeder om met een oplossing te komen. Zij kan de kinderen bijvoorbeeld door haar (schoon)ouders of de oppas laten ophalen, of zij kan een student inhuren. Dat de moeder de tijd die vader met de kinderen in de auto heeft als ‘quality time’ omschrijft, is een grove onderschatting van de wijze waarop de vader als ouder invulling wil geven aan het contact met de kinderen.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande c.q. een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de kinderen (meer specifiek de haal- en brengregeling) dient te worden vastgesteld.
3.7.3.
Het hof stelt voorop dat het in het belang van de ontwikkeling van de kinderen dient te worden geacht dat zij zoveel mogelijk contact hebben met de vader en dat de zorg- en opvoedingstaken zoveel mogelijk evenredig tussen de ouders worden verdeeld. Voorts benadrukt het hof dat op de moeder de verplichting rust om het contact tussen de kinderen en de vader (de niet-verzorgende ouder) te stimuleren.
De door de moeder in hoger beroep verzochte haal- en brengregeling, die inhoudt dat (in afwijking van de door de rechtbank bij de bestreden beschikking vastgestelde regeling) de vader de kinderen in de even weekenden op vrijdag na school bij de moeder ophaalt en op zondag om 16.00 uur naar [plaats] brengt, waar de moeder de kinderen ophaalt, acht het hof niet in het belang van de kinderen. Deze haal- en brengregeling zou immers tot gevolg hebben dat het omgangsweekend bij de vader (nog meer) zal worden bekort.
Voorts zou die regeling tot gevolg hebben dat een nog groter deel van de feitelijke uitvoering van de zorgregeling, voor rekening van de vader komt.
Het hof is op grond van al het voorgaande van oordeel dat de rechtbank terecht de moeder de verantwoordelijkheid heeft gegeven voor het ophalen van de kinderen bij de vader.
3.7.4.
Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Naar het oordeel van het hof vormt het ophalen van de kinderen in [woonplaats 2] voor de moeder geen onevenredige belemmering voor het vervullen van haar taken in het restaurant. Het hof stelt vast dat de autorit van [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] tweeëneenhalf uur duurt. Hoewel de moeder de voorbereidingen in het restaurant voor die avond aan het in de middag aanwezige personeel zal moeten overlaten, kan zij om 18.30 uur terug zijn in [woonplaats 1], zodat zij dan nog voldoende in de gelegenheid is om de gasten in haar restaurant (dat om 18.00 uur open gaat) te ontvangen.
De medische klachten die de moeder stelt te ondervinden, zijn door haar niet onderbouwd, terwijl de vader de stellingen van de moeder hieromtrent uitdrukkelijk heeft betwist.
Tot slot volgt het hof de moeder niet in haar stelling dat het in het belang van de kinderen is dat zij op zondag eerder terug zijn in [woonplaats 1]. De kinderen brengen naar het oordeel van het hof reeds genoeg tijd door in [woonplaats 1] voor contact met hun vrienden. Bovendien weegt het feit dat de kinderen op zondag wat later thuis zijn niet op tegen het belang van de kinderen bij voldoende kwalitatief contact met de vader: wanneer de kinderen op zondag pas om 16.00 uur worden opgehaald, kunnen de vader en de kinderen op zondag in de ochtend en in het begin van de middag nog iets met elkaar te ondernemen.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Proceskosten
3.9.
De vader heeft verzocht de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
Het feit dat een rechtbank het halen en brengen gelijk verdeelt is zo gebruikelijk dat de vader van mening is dat de moeder bij een belangenafweging nooit had kunnen beslissen hiervoor in hoger beroep te gaan. De moeder heeft de vader evident nodeloos in rechte betrokken terwijl zij zelf gebruik maakt van gefinancierde rechtsbijstand. Bovendien is door de moeder niet het volledige procesdossier overgelegd hetgeen extra werk voor de advocaat van de vader betekende. De vader begroot de door hem in hoger beroep gemaakte advocaatkosten op € 2.001,03 in totaal.
3.10.
De moeder betwist dat sprake is van nodeloos procederen. Zij heeft c.q. had er belang bij om in hoger beroep een andere regeling te verzoeken dan door de rechtbank in eerste aanleg was vastgesteld. Zij oefende enkel een haar toekomend recht uit.
3.11.
Het hof ziet in hetgeen de vader heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het in zaken als het onderhavige gehanteerde uitgangspunt dat proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Het hof zal het verzoek van de vader om de moeder in de door hem in hoger beroep gemaakte advocaatkosten te veroordelen, derhalve afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 januari 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.D.M. Lamers en M.A. Ossentjuk en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2014.