ECLI:NL:GHSHE:2014:4485

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
30 oktober 2014
Zaaknummer
F 200.142.638_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en terugbetalingsverplichting in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De man, appellant, heeft verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 november 2013 te vernietigen en de kinderalimentatie voor hun minderjarige dochter vast te stellen op € 139,33 per maand, met terugwerkende kracht vanaf de datum van de beschikking. De vrouw, verweerster, heeft verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de bijdrage te verhogen naar € 237,-- per maand. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 september 2014.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 12 december 2006 zijn gehuwd en dat uit dit huwelijk een dochter is geboren. De rechtbank Arnhem had eerder in 2012 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld. De vrouw heeft in 2013 verzocht om wijziging van de alimentatie, wat leidde tot de bestreden beschikking. Het hof heeft geoordeeld dat er geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden is opgetreden sinds de eerdere beschikking, waardoor de kinderalimentatie niet kan worden gewijzigd. De man heeft weliswaar een wijziging in zijn inkomenssituatie aangegeven, maar het hof oordeelt dat deze wijziging niet substantieel genoeg is om de behoefte van het kind of de draagkracht van de man te herzien.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vrouw gehouden is om de teveel ontvangen kinderalimentatie aan de man terug te betalen, met ingang van de datum van indiening van het beroepschrift. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten. De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vrouw af, terwijl het de terugbetalingsverplichting bevestigt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 oktober 2014
Zaaknummer: F 200.142.638/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/267830 / FA RK 13-4657
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.A. Meesters,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.R. van de Velde.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 november 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 februari 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen:
- dat de behoefte van het minderjarige kind van partijen op de datum van de echtscheiding wordt vastgesteld op een bedrag van € 228,-- per maand;
- dat de man maandelijks bij vooruitbetaling, vanaf 21 november 2013, althans vanaf een datum die het hof juist acht, aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen een bedrag van € 139,33;
- de proceskosten te compenseren,
een en ander, voor zover de wet dat toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 1 mei 2014, heeft de vrouw verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen per datum beschikking te bepalen op € 237,-- per maand.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Meesters;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van de Velde.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de man op 10 september 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 12 december 2006 in de gemeente [gemeente] gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [de dochter] (roepnaam: [de dochter]), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats].
[de dochter] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 23 januari 2012 heeft de rechtbank Arnhem tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 29 februari 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, iedere verdere beslissing met betrekking tot de kinder- en partneralimentatie aangehouden.
3.3.
Uit de beschikking van de rechtbank Arnhem van 28 september 2012, waarvan wijziging wordt gevraagd, volgt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter]. De rechtbank heeft dienovereenkomstig bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 28 september 2012 een bedrag van € 137,-- per maand dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter].
3.4.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de beschikking van de rechtbank Arnhem van 28 september 2012 te wijzigen, in die zin dat de aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] wordt bepaald op € 285,--, althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw toegewezen, nu de man heeft nagelaten tijdig een verweerschrift in te dienen en het verzoek van de vrouw de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
De rechtbank heeft de beschikking van de rechtbank Arnhem van 28 september 2012, voor wat betreft de daarbij vastgestelde bijdrage door de man te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], gewijzigd aldus dat deze bijdrage met ingang van 21 november 2013 nader wordt bepaald op een bedrag van € 285,-- per maand.
3.6.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De grief van de man betreft - zakelijk weergegeven - :
- wijziging van omstandigheden;
- de behoefte van [de dochter];
- de draagkracht van de man.
Wijziging van omstandigheden
3.8.
In de eerste plaats is aan de orde of zich een rechtens relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, sedert de beschikking van de rechtbank Arnhem van 28 september 2012, nu dit het meest verstrekkende onderdeel van de grief van de man is.
3.9.
De man stelt zich op het standpunt dat de - ingevolge de nieuwe richtlijn kinderalimentatie - gewijzigde wijze van het vaststellen van kinderalimentatie geen wijziging van omstandigheden is in de zin van artikel 1:401 BW, zodat om die reden de vastgestelde kinderalimentatie niet kan worden gewijzigd. De man heeft ter zitting van het hof erkend dat zich een wijziging in zijn inkomenssituatie heeft voorgedaan, maar dit levert – naar de mening van de man – geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden op. De man betwist dat zijn inkomen uit loondienst – behoudens een inflatiecorrectie – is gestegen. De man erkent dat hij thans een andere functie heeft dan ten tijde van de vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], maar deze functiewijziging heeft geen loonwijziging met zich gebracht, zoals ook blijkt uit de salarisspecificaties van januari en februari 2014 (met functievermelding: productiemedewerker) in vergelijking met de salarisspecificaties van maart en april 2014 (met functievermelding logistiek medewerker). De man heeft daarom geen verdere salarisspecificaties overgelegd van na april 2014. De man heeft in januari 2014 een eigen bedrijf opgericht. De man heeft verklaard dat zijn bedrijf vooral hobbymatig is, omdat hij daarnaast nog steeds fulltime in loondienst werkt. De man heeft verder verklaard dat hij in het eerste en tweede kwartaal van 2014 geen winst heeft gegenereerd. De man stelt dat dit komt vanwege de hoge zakelijke kosten. Hij neemt thans in overweging om met het bedrijf te stoppen.
3.10.
De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd, hetgeen er – kort gezegd – op neerkomt dat het inkomen van de man thans aanmerkelijk hoger is dan ten tijde van de vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter]. De vrouw heeft ter zitting van het hof hieraan toegevoegd dat uit de stukken volgt dat het inkomen van de man uit loondienst is toegenomen ten opzicht van het inkomen dat hij genoot ten tijde van de vaststelling van de kinderalimentatie. De vrouw voert verder aan dat de man thans een andere functie heeft, zodat sprake kan zijn van een loonsverhoging. De man heeft geen salarisspecificaties van na april 2014 overgelegd, hetgeen bij de vrouw vragen oproept. De vrouw voert verder aan dat daarnaast rekening dient te worden gehouden met het inkomen dat de man uit zijn bedrijf genereert. De vrouw is van mening dat de man te weinig financiële stukken met betrekking tot zijn bedrijf heeft overgelegd.
3.11.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
3.11.1.
Het hof stelt voorop dat de nieuwe richtlijn kinderalimentatie geen wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW oplevert die een hernieuwde beoordeling van de behoefte van [de dochter] en de draagkracht van de man rechtvaardigt. Gelet op de door de Expertgroep alimentatienormen in verband met de in 2013 gepubliceerde nieuwe richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie aanbevolen overgangsregeling, is het hof van oordeel dat de nieuwe rekenwijze in beginsel geen aanleiding vormt om zonder wijziging van omstandigheden – dat wil zeggen een andere wijziging van omstandigheden – de nieuwe wijze van berekening van kinderalimentatie toe te passen. Ten aanzien van de door de vrouw gestelde andere wijzigingen van omstandigheden overweegt het hof het volgende.
3.11.2.
Het hof stelt naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep vast dat weliswaar sprake is van een wijziging in de inkomens-situatie van de man, doch het hof is met de man van oordeel dat niet kan worden gesteld dat deze wijziging rechtens dusdanig relevant is dat deze een herbeoordeling van de behoefte van [de dochter] en de draagkracht van de man rechtvaardigt. Het hof overweegt daartoe dat uit de door de man overgelegde jaaropgave 2013 en salarisspecificaties betreffende de maanden januari tot en met april 2014 volgt dat het inkomen van de man met nauwelijks meer dan de inflatiecorrectie is gestegen ten opzichte van het inkomen dat de man genoot ten tijde van de vaststelling van de kinderalimentatie in 2012. Voorts stelt het hof vast dat de functiewijziging van de man van “productiemedewerker” naar “logistiek medewerker” geen loonwijziging met zich heeft gebracht. Het hof merkt in dat kader op dat op de salaris-specificaties van de maanden maart en april 2014 de nieuwe functie van de man zijnde “logistiek medewerker” reeds staat vermeld en er geen sprake is van een hoger inkomen ten opzichte van de maand februari 2014 toen de man nog werkzaam was als “productie-medewerker”. De man heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij om die reden geen salarisspecificaties betreffende de periode na april 2014 heeft overgelegd, welke verklaring van de man het hof aannemelijk voorkomt. Het hof heeft – gelet op het vorenstaande – geen aanleiding om te veronderstellen dat het inkomen van de man na april 2014 – als gevolg van voornoemde functiewijziging – alsnog zou zijn gestegen.
3.11.3.
Voorts staat vast dat de man per 8 januari 2014 naast zijn dienstverband een eenmanszaak genaamd “De flashkaartshop” uitoefent. Deze omstandigheid kan – naar het oordeel van het hof – evenmin leiden tot een wijziging van de bij beschikking van 28 september 2012 vastgestelde kinderalimentatie, nu uit de door de man overgelegde aangifte Omzetbelasting van het eerste kwartaal van 2014 volgt dat de man nauwelijks inkomsten uit zijn bedrijf genereert. Verder heeft de man ter zitting van het hof – desgevraagd – verklaard dat hij in het tweede kwartaal geen omzet heeft gegenereerd en hij om die reden overweegt om met zijn bedrijf te stoppen. Het hof acht het daarom niet aannemelijk dat de man uit zijn bedrijf substantiële inkomsten genereert wat tot een verhoging van de eerder vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] zou kunnen leiden.
3.11.4.
Nu er zowel ten tijde van de procedure in eerste aanleg en ook thans geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW, ziet het hof geen aanleiding om de bij de beschikking van de rechtbank Arnhem van 28 september 2012 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] te wijzigen. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de vrouw van 27 augustus 2013, om de aan de man opgelegde bijdrage ten behoeve van [de dochter] te verhogen naar € 285,-- per maand dient alsnog te worden afgewezen.
3.11.5.
Nu het meest verstrekkende onderdeel van de grief van de man slaagt, behoeft de grief van de man voor het overige geen bespreking meer.
Terugbetalingsverplichting
3.12.
De vrouw heeft hieromtrent aangevoerd dat de man de verhoging van de kinderalimentatie aan zichzelf te wijten heeft. De man heeft niet gereageerd op het verzoek van de advocaat van de vrouw om financiële stukken te overleggen en heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd. Bovendien heeft een verlaging van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht ingrijpende gevolgen voor de vrouw, daar zij de teveel geïncasseerde kinderalimentatie zal moeten terugbetalen. Indien door het hof een lagere kinderalimentatie vaststelt dan de rechtbank, dan dient dit per datum van de beschikking van het hof te geschieden.
3.12.1.
De man heeft ter zitting van het hof hiertegen aangevoerd dat partijen al een lange tijd in een forse strijd verwikkeld zijn. De man heeft – om emotionele redenen – in eerste aanleg geen verweer gevoerd. Primair stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw – gelet op de strijd tussen partijen – had kunnen weten dat hij zich niet met de uitspraak van de rechtbank zou kunnen verenigen, zodat de vrouw van meet af aan rekening had kunnen houden met een terugbetalingsverplichting. Subsidiair is de man van mening dat de vrouw in ieder geval met ingang van de dag waarop de man het beroepschrift heeft ingediend rekening had kunnen houden met een terugbetalingsverplichting.
3.12.2.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De rechter dient ook in hoger beroep, in het algemeen, behoedzaam gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de wijziging van een onderhoudsbijdrage te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald. De rechter is daarbij niet afhankelijk van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend, verweer. Deze behoedzaamheid brengt mee dat de rechter aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken zal moeten beoordelen in hoeverre een terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard en dat de rechter, indien dat naar zijn oordeel het geval is, daarvan rekenschap zal moeten geven in zijn motivering. Het belang van de onderhoudsplichtige om het teveel betaalde bedrag terug te krijgen is ook een omstandigheid die de rechter in aanmerking moet nemen bij de beoordeling of, en in hoeverre, van de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid terugbetaling van het teveel ontvangene kan worden verlangd (vgl. HR 25 april 2014, NJ 2014, 225. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval een zekere terugbetalingsverplichting voor de vrouw in redelijkheid kan worden aanvaard. Het hof overweegt daartoe dat de vrouw met ingang van de datum van de indiening van het beroepschrift door de man, zijnde 21 februari 2014, rekening had kunnen houden met een lagere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], mede omdat de man in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd. Daarbij komt dat – naar het oordeel van het hof – de man ook een belang heeft bij terugbetaling van de door hem teveel betaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter], nu de door de rechtbank in de bestreden beschikking toegewezen bijdrage van € 285,-- per maand ruimschoots het dubbele bedraagt van de voorheen geldende (geïndexeerde) bijdrage van thans € 140,58 per maand en deze bijdrage – nu er geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden – de draagkracht van de man ruimschoots overstijgt. Het hof ziet hierin aanleiding om te bepalen dat de vrouw gehouden is om aan de man hetgeen zij – na 21 februari 2014 – teveel aan kinderalimentatie heeft ontvangen aan de man terug te betalen. Een terugbetaling in maandelijkse termijnen dient daarbij in beginsel het uitgangspunt te zijn, als nader door de partijen overeen te komen.
Proceskosten
3.13.
De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 november 2013, behoudens hetgeen is beslist ten aanzien van de proceskosten;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog het inleidend verzoek van de vrouw van 27 augustus 2013, om de aan de man opgelegde bijdrage ten behoeve van de minderjarige kind van partijen te verhogen naar € 285,-- per maand, af;
bepaalt dat de vrouw gehouden is de door de man teveel betaalde onderhoudsbijdragen ten behoeve van het minderjarige kind van partijen voor de periode vanaf 21 februari 2014 aan de man terug te betalen;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, C.A.R.M. van Leuven, en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2014.