ECLI:NL:GHSHE:2014:443

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
HV 200 129 957_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging van alimentatieverplichtingen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man die zich niet gebonden acht aan een overeenkomst betreffende de wijziging van alimentatieverplichtingen na zijn echtscheiding. De man, appellant, heeft in eerste aanleg verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 april 2013 te vernietigen, waarin de rechtbank de alimentatieverplichtingen had vastgesteld. De man beroept zich primair op artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over bedreiging en/of misbruik van omstandigheden, en subsidiair op artikel 1:401 BW over wijziging van omstandigheden. Het hof heeft op 13 februari 2014 uitspraak gedaan en het hoger beroep van de man afgewezen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en de vrouw zijn op 4 juli 2000 met elkaar gehuwd en hebben twee kinderen. Na de echtscheiding in 2010 is er een alimentatieovereenkomst gesloten, maar de man verzoekt nu om wijziging van de alimentatieverplichtingen. Hij stelt dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, omdat hij op 23 april 2013 een geregistreerd partnerschap is aangegaan. De vrouw betwist deze wijziging en stelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims.

Het hof overweegt dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stellingen en dat de overeenkomst tot stand is gekomen met de bijstand van advocaten. Het hof concludeert dat de man niet kan aantonen dat er sprake is van bedreiging of misbruik van omstandigheden. Ook de stelling van de man over de wijziging van omstandigheden wordt verworpen, omdat hij geen relevante informatie heeft verstrekt over de financiële situatie van zijn nieuwe partner en haar kinderen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek tot vermindering van de alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 13 februari 2014
Zaaknummer: HV 200.129.957/01
Zaaknummer eerste aanleg: 87107 / FA RK 13-144
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Czarnota.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 17 april 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juli 2013, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2013, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, een kinderalimentatie aan de vrouw voldoet van € 250,= per kind per maand.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 september 2013, heeft de vrouw verzocht de grieven van de man af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2014. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de man, overgelegd door de advocaat van de man, ingekomen ter griffie van het hof op 19 november 2013;
  • de brieven d.d. 19 december 2013 met bijlagen van de advocaat van de vrouw;
  • de brieven d.dis 23 december 2013 en 26 december 2013 met bijlagen van de advocaat van de man;
  • de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 4 juli 2000 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [zoon], op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
- [dochter], op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 6 mei 2010 heeft de rechtbank Amsterdam tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 11 mei 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, conform het door partijen vastgestelde echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan, bepaald dat de man aan de vrouw dient te voldoen:
  • een kinderalimentatie van € 350,= per kind per maand;
  • een partneralimentatie van € 800,= per maand.
3.3.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht de echtscheidingsbeschikking ten aanzien van de kinderalimentatie en de partneralimentatie te wijzigen in die zin dat de man met ingang van 1 januari 2013 zal voldoen:
  • een kinderalimentatie van € 550,= per maand;
  • een partneralimentatie van € 900,= per maand.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw toegewezen, nu de man heeft nagelaten tijdig een verweerschrift in te dienen en het verzoek van de vrouw de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift voert hij aan dat er grondig gekeken moet worden naar de hoogte van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen. Volgens de man is er sprake van een relevante wijziging van omstandigheden die is ingetreden nadat de vrouw haar inleidende verzoek heeft gedaan. De man is op 23 april 2013 een geregistreerd partnerschap aangegaan met mevrouw[partner van de man] (hierna: [partner van de man]) waardoor de man er drie onderhoudsgerechtigden heeft bijgekregen: [partner van de man] en haar twee kinderen.
De man nodigt de vrouw uit om haar inkomensgegevens in het geding te brengen zodat bezien kan worden met welk bedrag de vrouw kan voorzien in de kosten van de kinderen.
3.5.
De vrouw betwist hetgeen de man aanvoert en ontkent dat niet op een grondige manier is gekeken naar de hoogte van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen. Partijen zijn de gewijzigde alimentatie, zoals vastgelegd in de bestreden beschikking, eind 2012 overeengekomen en zij zijn daarbij beiden bijgestaan door hun advocaten. De man heeft aangetoond noch gesteld dat er sprake zou zijn van grove miskenning van de wettelijke maatstaven bij het aangaan van die overeenkomst.
Ten aanzien van de door de man gestelde wijziging van omstandigheden vanwege het geregistreerde partnerschap van de man, stelt de vrouw dat zij het onaannemelijk vindt dat de man op een dergelijke korte termijn na de bestreden beschikking deze verbintenis is aangegaan. Verder voert de vrouw hieromtrent aan dat de man onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat er daadwerkelijk sprake is van een wijziging van omstandigheden. Van [partner van de man] kan worden verwacht dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en dat zij bijdraagt in de woonlasten van de man. De man heeft voorts nagelaten om stukken over te leggen betreffende zijn twee stiefkinderen waaruit de bijdrage die de ex-partner van [partner van de man] dient te betalen blijkt en waaruit de behoefte van deze kinderen blijkt.
De vrouw betwist verder dat zij zelf kan bijdragen in de kosten van de kinderen, nu zij haar baan heeft verloren en is aangewezen op een WW-uitkering.
Resumerend stelt de vrouw dat de man onvoldoende naar voren heeft gebracht op grond waarvan zijn verzoek kan worden toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
Uit de correspondentie van de voormalig advocaat van de man (mr. Teusink) aan mr. Czarnota d.d. 19 december 2012 blijkt dat de man een voorstel heeft gedaan aan de (advocaat van de) vrouw om de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2013 te verhogen naar € 550,= per kind per maand en de partneralimentatie naar € 900,= per maand en deze voor het eerst te indexeren per 1 januari 2014.
Bij e-mail van 3 januari 2013 heeft mr. Czarnota mr. Teusink bericht dat de vrouw akkoord is met het voorstel van de man. Verder heeft mr. Czarnota in deze e-mail voorgesteld dat zij namens de vrouw een wijzigingsverzoek hiertoe zal indienen bij de rechtbank en dat mr. Teusink zich, namens de man, vervolgens kan refereren aan het verzoek van de vrouw.
Vervolgens blijkt uit de brief van mr. Teusink van 15 januari 2013 dat de man er geen bezwaar tegen heeft dat de vrouw de afspraken in een beschikking vastgelegd wenst te zien en dat de man verstek zal laten gaan bij de rechtbank, zodat de gewijzigde afspraken in een beschikking zullen worden opgenomen.
Het staat voor het hof dan ook vast dat partijen een overeenkomst hebben gesloten over de wijziging van de kinderalimentatie en de partneralimentatie en dat de rechtbank de tussen partijen overeengekomen gewijzigde bedragen dienovereenkomstig heeft opgenomen in de bestreden beschikking.
3.6.2.
Naar aanleiding van hetgeen is aangevoerd tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep begrijpt het hof de stellingen van de man aldus dat hij zich met een beroep op (primair) bedreiging en/of misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 BW niet gebonden acht aan deze overeenkomst en (subsidiair) dat hij zich beroept op gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 1:401 BW.
Bedreiging en/of misbruik van omstandigheden
3.6.3.
Ingevolge artikel 3:44 BW lid 1 is een rechtshandeling vernietigbaar wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
Volgens lid 2 is bedreiging aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed.
Ingevolge lid 4 is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
3.6.4.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomst heeft laten leiden door emoties en angst. Hij werd onder druk gezet door de vrouw en zij zette hem het ‘mes op de keel’. Verder heeft de man verklaard dat hij akkoord is gegaan met de verhoogde onderhoudsbijdragen ten behoeve van de vrouw en de kinderen teneinde een gerechtelijke procedure te voorkomen. Volgens de man is de overeenkomst op een oneerlijke wijze tot stand gekomen en voelt hij zich daarom niet gehouden om hieraan gevolg te geven. De vrouw heeft deze stelling ter zitting van het hof gemotiveerd betwist.
3.6.5.
Het hof begrijpt de stelling van de man aldus, dat hij meent dat er sprake was van bedreiging en/of misbruik van omstandigheden. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de man gelegen om deze stelling concreet te onderbouwen en dat heeft hij volstrekt onvoldoende gedaan. Het hof betrekt daarbij, dat de overeenkomst tot stand is gekomen terwijl beide partijen werden bijgestaan door hun advocaat. De man heeft verder geen gronden aangevoerd waarom hij niet gebonden zou zijn aan de tussen partijen gesloten overeenkomst.
Hierbij merkt het hof nog op dat de man terzake ook geen bewijsaanbod heeft gedaan.
Wijziging van omstandigheden
3.6.6.
Voorts is aan de orde de vraag of zich na het sluiten van de overeenkomst een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 BW lid 1 die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt. De man voert daartoe aan dat hij op 23 april 2013 een geregistreerd partnerschap is aangegaan met [partner van de man] en dat zijn draagkracht eveneens dient te worden aangewend voor haar en haar twee kinderen.
Het hof merkt allereerst op, dat het hoger beroep van de man er niet toe kan leiden, dat de alimentatie op lagere bedragen wordt vastgesteld dan in het echtscheidingsconvenant en de echtscheidingsbeschikking van 6 mei 2010 stond vermeld, nu de man het verzoek tot verlaging voor het eerst in hoger beroep doet en een zelfstandig verzoek op grond van artikel 362 Rv. niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan.
De man wordt dan ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
3.6.7.
De man stelt, dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden op grond van zijn geregistreerde partnerschap met [partner van de man]. Deze wijziging kan naar het oordeel van het hof evenwel niet tot een wijziging van de in januari 2013 overeengekomen alimentatie leiden, nu de man volstrekt onvoldoende informatie in het geding heeft gebracht over de gevolgen van deze wijziging van omstandigheden. Zo beschikt het hof niet over de inkomensgegevens van [partner van de man], de kinderalimentatie die [partner van de man] ontvangt van haar ex-partner en de behoefte van haar twee kinderen.
De enige informatie hieromtrent is de kale bewering van de man dat [partner van de man] € 750,= per maand aan kinderalimentatie ontvangt van haar ex-partner. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende onderbouwd, temeer gelet op het gemotiveerde verweer van de vrouw, dat de kinderen van [partner van de man] daarnaast nog behoefte hebben aan een onderhoudsbijdrage waarin de man zou dienen te voorzien. Evenmin is duidelijk in hoeverre [partner van de man] in die mogelijk aanvullende behoefte kan voorzien.
Ten aanzien van de onderhoudsplicht van de man jegens [partner van de man] overweegt het hof dat conform artikel 1:392 BW de onderhoudsverplichting jegens kinderen voorrang heeft boven alle andere onderhoudsverplichtingen en dat de financiële situatie van [partner van de man] daarbij geen rol speelt.
3.6.8.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man betoogd dat de kinderalimentatie dient te worden becijferd aan de hand van de nieuwe Tremanormen. Nu het hof niet toekomt aan een nieuwe beoordeling van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man, is het belang van de man bij dit betoog komen te vervallen.
3.6.9.
Nu alle grieven van de man falen, dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek voor zover hij vermindering vraagt van de bij beschikking van 6 mei 2010 bepaalde kinder- en partneralimentatie;
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, E.L. Schaafsma-Beversluis en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2014.